ECLI:NL:CRVB:2018:162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
15/8582 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de ANW-uitkering en de toepassing van het woonlandbeginsel

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Turkije, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot haar uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante ontving al voor 1 juli 2012 een ANW-uitkering, maar vanaf 1 januari 2013 werd de hoogte van deze uitkering vastgesteld met toepassing van de woonlandfactor. Appellante heeft geen tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb van 11 december 2012, waarin deze wijziging werd medegedeeld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 januari 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er geen rechtsregel of -norm is die de Svb verplicht om een eerder genomen, in rechte onaantastbaar besluit ambtshalve te herzien met volledige terugwerkende kracht. Appellante stelde dat het herstel van haar volledige ANW-uitkering met terugwerkende kracht naar 1 januari 2013 moest plaatsvinden, maar de Raad bevestigde dat het besluit van 11 december 2012 in rechte vaststaat. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin vergelijkbare zaken zijn behandeld en concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellante de mogelijkheid had om tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van de Svb, maar dit niet heeft gedaan. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met H. Achtot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15/8582 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 december 2015, 15/1201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017. Namens appellante is
mr. Türkkol verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was al voor 1 juli 2012 in het genot van een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Vanaf 1 januari 2013 is de hoogte van deze uitkering vastgesteld met toepassing van de zogenaamde woonlandfactor. Tegen het besluit van de Svb van 11 december 2012 waarin dit aan haar is medegedeeld, heeft appellante niet tijdig bezwaar gemaakt. Tegen het besluit waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
De Raad heeft op 21 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:845, uitgesproken dat de toepassing van het woonlandbeginsel op nabestaanden woonachtig in Turkije in strijd is met het Associatierecht tussen Turkije en de Europese Unie. Op 9 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1466, is de Raad tot het oordeel gekomen dat de toepassing van deze factor op nabestaanden woonachtig in Marokko in strijd is met het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV).
1.3.
Naar aanleiding van deze uitspraken heeft de Svb ambtshalve op 15 augustus 2014 een besluit genomen waarbij aan appellante is medegedeeld dat zij met ingang van 1 maart 2014 weer een volledige ANW-uitkering zal ontvangen. Met een besluit van 19 januari 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante is van mening dat het herstel van de volledige ANW-uitkering met ingang van
1 januari 2013 dient plaats te vinden. In dit geding is dus in essentie de vraag aan de orde of de Svb gehouden is de herziening van het besluit van 11 december 2012 eerder dan op
1 maart 2014 te laten ingaan. Appellante heeft zich beroepen op een schending van het fair play beginsel in combinatie met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (Eerste Protocol). Zij heeft daarbij ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3578.
4.1.
Als uitgangspunt dient te gelden dat het besluit van 11 december 2012 in rechte vaststaat, nu het bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk is verklaard en daartegen geen rechtsmiddel is aangewend. Met juistheid heeft de rechtbank vastgesteld dat geen rechtsregel of -norm valt aan te wijzen die de Svb verplicht om naar aanleiding van rechtspraak ambtshalve een eerder genomen, in rechte onaantastbaar geworden, besluit te herzien met volledig terugwerkende kracht.
4.2.
In de uitspraak van 21 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4148, heeft de Raad al geoordeeld over een met dit geding vergelijkbare zaak. De in dit geding namens appellante genoemde argumenten geven geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de Afdeling ziet op een geheel ander onderwerp, waarbij geen sprake is van herziening van een in rechte vaststaand besluit. Van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol is geen sprake, nu aan appellante met het bestreden besluit juist een hogere uitkering is toegekend dat zij daarvoor ontving. Appellante heeft de mogelijkheid gehad tijdig bezwaar te maken, dan wel beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar waarin haar bezwaar
niet-ontvankelijk is verklaard. Dat zij dit niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank terecht en op juiste gronden het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot

RB