ECLI:NL:CRVB:2014:3263
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toekenning van proceskostenvergoeding na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2014 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd ingetrokken nadat verzoeker was toegelaten tot een opvangcentrum, wat betekende dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan het verzoek tegemoet was gekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college een voorlopige maatregel had genomen die kon worden aangemerkt als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor diende het verzoek om proceskostenvergoeding te worden toegewezen.
De voorzieningenrechter overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld wanneer het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan het verzoek is tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college, door verzoeker toegang te geven tot het opvangcentrum, aan het verzoek was tegemoetgekomen, wat leidde tot de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening. Dit betekende dat de proceskosten die verzoeker had gemaakt, redelijkerwijs waren gemaakt, ondanks enige vertraging in de uitvoering van de maatregel.
De uitspraak resulteerde in een veroordeling van het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 487,- en de verplichting om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 118,- te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op 24 september 2014.