ECLI:NL:RBDHA:2024:1188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
24/466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024, in de zaak met nummer SGR 24/466, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar trok dit verzoek in nadat het college op 17 januari 2024 een voorschot van € 1.094,96 had toegekend naar aanleiding van haar aanvraag van 15 november 2023. De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het college aangaf dat een veroordeling onredelijk zou zijn, gezien het doel van de voorlopige voorziening en de context van de aanvragen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. Hij legt uit dat als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de voorzieningenrechter kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. Echter, in dit geval was het tegemoetkomen van het college niet gerelateerd aan het verzoek om voorlopige voorziening dat was ingetrokken, maar aan een nieuwe aanvraag. De voorzieningenrechter concludeert dat het college weliswaar tegemoet is gekomen aan verzoekster, maar dat dit niet van toepassing is op het verzoek om voorlopige voorziening dat in deze zaak aan de orde was.

De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke context van aanvragen in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder proceskostenvergoedingen kunnen worden toegewezen. De voorzieningenrechter merkt op dat in een andere zaak (24/172) het verzoek om proceskostenvergoeding wel is toegewezen, maar dat dit niet van toepassing is op de huidige zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/466

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek om een voorlopige voorziening inzake het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 25 augustus 2023. Zij heeft het verzoek ingetrokken omdat het college bij besluit van 17 januari 2024 een voorschot heeft toegekend van € 1.094,96 naar aanleiding van verzoeksters aanvraag van 15 november 2023.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij een veroordeling tot het vergoeden van de proceskosten onredelijk zou vinden omdat het verzoek om een voorlopige voorziening in deze zaak, even als in het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer 24/172, is ingediend met als doel om een bijstandsuitkering te krijgen, al dan niet in de vorm van een voorschot, om in het levensonderhoud te voorzien.
1.2.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
3.2.
Op 24 augustus 2023 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster opgeschort. Verzoekster heeft zich vervolgens op 25 augustus 2023 gemeld bij het college om bijstand aan te vragen. Het college heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat verzoekster nog een lopende bijstandsuitkering had. Het college heeft de bijstand uiteindelijk bij besluit van 7 september 2023 beëindigd per 1 augustus 2023. Bij besluit van 20 november 2023 heeft het college het bezwaar tegen, onder andere, de intrekking van de bijstand per 1 augustus 2023 ongegrond verklaard. Op 10 januari 2024 heeft verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (zaaknummer 24/172) hangende het beroep tegen het besluit van 20 november 2023.
3.3.
Op 15 januari 2024 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de fictieve afwijzing van haar aanvraag van 25 augustus 2023. Op 17 januari 2024 heeft verzoekster een nieuw verzoek (zaaknummer 24/466) om een voorlopige voorziening ingediend hangende het bezwaar. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het college op te dragen om binnen vier weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter te beslissen op haar aanvraag van 25 augustus 2023 en daaraan tevens een nadere dwangsom te verbinden van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000 voor iedere dag dat het college in gebreke blijkt de uitspraak na te leven.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het college weliswaar is tegemoet gekomen aan verzoekster, maar dat tegemoetkomen heeft geen betrekking op dit verzoek om voorlopige voorziening. Het voorschot is verleend in afwachting van een besluit op de nieuwe aanvraag van 15 november 2023 en niet vanwege de aanvraag van 25 augustus 2023. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten in deze zaak af. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat in de zaak 24/172 (uitspraak van heden) het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen.

Beslissing

De voorzieningerechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.