ECLI:NL:RBDHA:2024:1188
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024, in de zaak met nummer SGR 24/466, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar trok dit verzoek in nadat het college op 17 januari 2024 een voorschot van € 1.094,96 had toegekend naar aanleiding van haar aanvraag van 15 november 2023. De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het college aangaf dat een veroordeling onredelijk zou zijn, gezien het doel van de voorlopige voorziening en de context van de aanvragen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. Hij legt uit dat als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de voorzieningenrechter kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. Echter, in dit geval was het tegemoetkomen van het college niet gerelateerd aan het verzoek om voorlopige voorziening dat was ingetrokken, maar aan een nieuwe aanvraag. De voorzieningenrechter concludeert dat het college weliswaar tegemoet is gekomen aan verzoekster, maar dat dit niet van toepassing is op het verzoek om voorlopige voorziening dat in deze zaak aan de orde was.
De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke context van aanvragen in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder proceskostenvergoedingen kunnen worden toegewezen. De voorzieningenrechter merkt op dat in een andere zaak (24/172) het verzoek om proceskostenvergoeding wel is toegewezen, maar dat dit niet van toepassing is op de huidige zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.