In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023, wordt het verzoek van de verzoeker om een veroordeling van de verweerder in de proceskosten afgewezen. De verzoeker had dit verzoek ingediend naar aanleiding van de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van 30 augustus 2023. Op 29 september 2023 had de verweerder het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaard, maar had hij uit coulance het eerdere besluit van 30 augustus 2023 herroepen, waardoor het rijbewijs van de verzoeker weer geldig werd. De voorzieningenrechter heeft de verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar de verweerder gaf aan geen aanleiding te zien om deze kosten te vergoeden, gezien de coulance waarmee het besluit was herroepen.
De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Hij legt uit dat voor een toewijzing van de vergoeding van proceskosten moet worden beoordeeld of het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de verzoeker. Dit is niet het geval, aangezien de verweerder het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en het besluit uit coulance heeft herroepen. De verzoeker had in zijn brief van 1 december 2023 aangegeven dat hij genoodzaakt was om de voorlopige voorziening in te dienen omdat de verweerder niet had gereageerd op zijn eerdere verzoeken, maar dit leidde niet tot een ander oordeel van de voorzieningenrechter. Het verzoek werd als kennelijk ongegrond beschouwd en afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier, en is openbaar uitgesproken. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. De uitspraak is gedaan met toepassing van relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).