ECLI:NL:CRVB:2014:3097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de omvang van toegekende huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, waarbij de omvang van de toegekende huishoudelijke hulp is vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 12 februari 2009, waarin zij hulp bij het huishouden is toegekend voor een bepaalde periode. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot een rechtszaak bij de rechtbank Utrecht, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de door appellante betwiste omvang van de toegekende hulp betrekking heeft op een afgesloten periode en dat het met terugwerkende kracht toekennen van hulp in natura niet mogelijk is. De Raad concludeerde dat appellante niet over het vereiste procesbelang beschikt, omdat de uitkomst van het hoger beroep geen invloed heeft op toekomstige aanvragen voor hulp bij het huishouden. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad constateerde dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden en besloot het onderzoek te heropenen om te beslissen op het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met G.J. van Gendt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.