3.2.Op grond van het vierde lid van het voornoemde artikel onderzoekt het college:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
4. In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo is onder meer bepaald dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening beslist ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid (…) die de cliënt ondervindt (…).
De maatwerkwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (…).
5. Op grond van artikel 2.6.3 van de Wmo kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt mandateren aan een aanbieder.
6. Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, van de Wmo, kan het college de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten.
7. Op grond van artikel 2.6, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie januari 2017 (hierna: de Verordening), wordt bij het treffen van een maatwerkvoorziening in natura in de beschikking in elk geval vastgelegd:
a. welke de te treffen voorziening is;
b. wat de duur van de verstrekking is, voorzover dit door het college wordt bepaald;
c. hoe de voorziening in natura wordt verstrekt;
d. welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van de maatwerkvoorziening
8. Op grond van artikel 4.8 van de Verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval:
a. aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden, en
b. problemen die zich voordoen bij gebruikelijke hulp en mantelzorg.
9. Onder 4.9, onder a, van de op 1 januari 2017 in werking getreden Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2017 (hierna: Nadere Regels), is de productbeschrijving gegeven voor hulp bij het huishouden:
Hulp bij het huishouden is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten. De Gemeente Amsterdam onderscheidt drie te bereiken resultaten: een schoon en leefbaar huis, beschikken over boodschappen en maaltijden en thuis zorgen voor kinderen.
Een schoon en leefbaar huis
Iedereen moet gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapkamer, keuken en sanitaire ruimten (1 badkamer, maximaal 2 toiletten) en een schone gang. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Concreet kan het gaan om het stofzuigen van bovengenoemde vertrekken, het schoonmaken van de badkamer, keuken en toilet, het dweilen van vloeren. Voor een een- of tweepersoonshuishouden is het uitgangspunt dat bovenstaande eens per twee weken wordt uitgevoerd. Aan de hand van de persoonlijke situatie wordt bepaald wat daadwerkelijk gedaan moet worden. Als ook andere werkzaamheden zoals stoffen of de was moeten worden gedaan, is hier mogelijk extra inzet voor nodig; dit gebeurt alleen als de noodzaak daarvoor is vastgesteld.
Beschikken over boodschappen en maaltijden
De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als boodschappen- of maaltijdenservices ontoereikend zijn.
10. Onder 1.5. van de Nadere Regels is onder andere het volgende bepaald.
Voor de maatwerkvoorzieningen (…) hulp bij het huishouden (…) geldt
een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten. De bijdrage geldt niet voor
voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar. Hoe de hoogte van de bijdrage wordt
berekend is vastgelegd in de verordening. Voor deze inkomensafhankelijke bijdrage
berekent het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte en int het bedrag.