ECLI:NL:CRVB:2017:3499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
16/4427 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen inzake maatwerkvoorziening wasverzorging

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, dat betrekking heeft op de toekenning van een maatwerkvoorziening voor wasverzorging. Appellant ontvangt sinds 18 februari 2009 hulp in het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. In maart 2015 heeft het college besloten dat wasverzorging niet langer deel uitmaakt van de toegekende hulp, wat leidde tot bezwaar van appellant. De rechtbank heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het college heeft in een nieuw besluit (bestreden besluit 2) alsnog de wasverzorging met terugwerkende kracht toegekend. Appellant heeft echter aangegeven dat hij niet tevreden is met de wijze waarop dit besluit tot stand is gekomen en wenst een inhoudelijke beoordeling van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het college met bestreden besluit 2 volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om het hoger beroep te ontvankelijk te verklaren, aangezien appellant reeds het gewenste resultaat heeft behaald. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant en heeft bepaald dat het college het griffierecht vergoedt. De uitspraak is gedaan op 11 oktober 2017.

Uitspraak

16/4427 en 16/5503 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2016, 15/3986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (college)
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op 15 juli 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen.
Appellant heeft zijn zienswijze gegeven op bestreden besluit 2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Bethlehem.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 18 februari 2009 hulp in het huishouden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, voor onder meer wasverzorging.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2015 heeft het college de hulp in het huishouden gewijzigd. De wasverzorging maakt met ingang van 1 april 2015 geen onderdeel meer uit van de toegekende hulp in het huishouden, omdat daarvoor een algemene voorziening komt. De overige ondersteuning blijft ongewijzigd.
1.3.
Bij besluit van 27 augustus 2015 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2015 gedeeltelijk gegrond verklaard. De hulp in het huishouden wordt tot 1 oktober 2015 ongewijzigd voortgezet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken van enig onderzoek naar de financiële consequenties voor appellant van het bestreden besluit.
3.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard. De wasverzorging maakt met terugwerkende kracht weer deel uit van de toegekende voorziening. De reeds betaalde bijdragen voor de algemene wasvoorziening worden terugbetaald.
3.2.
Appellant heeft naar aanleiding van bestreden besluit 2 te kennen gegeven dat het college weliswaar zo goed mogelijk invulling heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, maar dat hij zich niet kan vinden in de wijze van totstandkoming van dat besluit. Hij stelt nog steeds een belang te hebben bij een beoordeling van de uitspraak van de rechtbank, nu onduidelijk is of het college onderzoek mag doen naar de financiële positie van gebruikers van de algemene wasvoorziening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst moet worden beoordeeld of bestreden besluit 2 met toepassing van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in hoger beroep moet worden meegenomen.
4.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft het college alsnog aan appellant een maatwerkvoorziening voor de wasverzorging toegekend. Hiermee is het college geheel aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen en heeft appellant onvoldoende belang bij een oordeel over dit besluit in hoger beroep. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dat het beroep van appellant niet mede gericht is tegen bestreden besluit 2.
4.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of appellant nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
27 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3097, vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Verder is het vaste rechtspraak dat het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Raad kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare zorg, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990.
4.5.
De Raad is van oordeel dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Bestreden besluit 1 heeft het college met bestreden besluit 2 niet meer gehandhaafd. Met bestreden besluit 2 is alsnog de door appellant gewenste maatwerkvoorziening voor de wasverzorging toegekend en daarmee heeft appellant gekregen wat hij met zijn procedure kon bereiken. Dat appellant zich niet kan vinden in de wijze waarop het college, in navolging van de rechtbank, hiertoe is gekomen en dat hij een principiële uitspraak wenst van de Raad met het oog op vergelijkbare situaties in de toekomst voor hemzelf en anderen, is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Hieraan voegt de Raad nog toe dat ter zitting is gebleken dat de algemene wasvoorziening vanaf 1 januari 2017 in de gemeente Emmen niet meer bestaat.
4.6.
Het hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Er bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 50,84 voor reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klas.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het college in de reiskosten van appellant tot een bedrag van € 50,84;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) G.J. van Gendt

AB