ECLI:NL:CRVB:2011:BR1155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1299 WWB + 10/1305 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van huishoudelijke apparaten

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een koelkast, wasmachine en fornuis door appellanten, die een gezin met zes kinderen vormen. De aanvraag werd ingediend op 29 november 2007 en afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss op 12 februari 2008. Het College stelde dat er een voorliggende voorziening was in de vorm van kredietverlening door de Stadsbank, waardoor er geen recht op bijzondere bijstand bestond. Appellanten voerden in hoger beroep aan dat zij het geld van de Stadsbank moesten gebruiken voor hun levensonderhoud en dat er zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand toe te kennen, gezien hun situatie met zes kinderen en frequente ziekte.

Uitspraak

10/1299 WWB + 10/1305 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), wonende te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 januari 2010, 08/1988 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Snijders. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.J. Brauwers en P.A.J. Lejeune, beiden werkzaam bij de gemeente Oss.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 29 november 2007 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een koelkast, wasmachine en fornuis.
1.2. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 12 februari 2008 afgewezen.
1.3. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2008 ongegrond verklaard. Hieraan is, samengevat, ten grondslag gelegd dat er een voorliggende voorziening is in de vorm van kredietverlening door de Stadsbank en er geen zeer dringende redenen zijn om niettemin bijzondere bijstand te verstrekken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Er was geen sprake van een voorliggende voorziening, omdat appellanten het geld dat zij van de gemeentelijke kredietbank hebben verkregen hebben moeten gebruiken voor de kosten van levensonderhoud. Voorts had het College wegens zeer dringende redenen bijzondere bijstand moeten toekennen. Appellanten hebben zes kinderen en zij zijn vaak ziek. Zij hadden een koelkast nodig om voedselvergiftiging te voorkomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder f, van de WWB, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan kredietverlening door de gemeentelijke kredietbank worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder f, van de WWB.
4.2. De Raad is met de rechtbank en het College van oordeel dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond, omdat er een voorliggende voorziening was in de vorm van een kredietverlening door de Stadsbank. De Raad stelt vast dat appellanten na de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand ook daadwerkelijk een beroep op de Stadsbank hebben gedaan en een lening voor de kosten van de duurzame gebruiksgoederen hebben verkregen. Dat zij het geleende geld vervolgens hebben aangewend om in de kosten van levensonderhoud te voorzien, kan niet afdoen aan het oordeel dat er een voorliggende voorziening was en artikel 15, eerste lid, van de WWB aan bijstandsverlening in de weg stond.
4.3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, toch bijstand worden verleend indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen.
4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er voor het College geen grond was om op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB bijzondere bijstand toe te kennen. Uit hetgeen appellanten hebben aangevoerd blijkt niet van een acute noodsituatie, terwijl de behoeftige omstandigheden van appellanten met een lening van de Stadsbank konden worden verholpen.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J.M. Heijs en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R. Scheffer.
HD