ECLI:NL:CRVB:2016:2567
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en de rol van voorliggende voorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 14 mei 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor inrichtingskosten van de kamer van zijn dochter, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk. Het college stelde dat de appellant een lening bij de Kredietbank Nederland kon aanvragen, wat ook gebeurde. De kredietbank verstrekte een lening van € 1.800,-, wat door de Raad werd aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij alle benodigde gegevens had overgelegd voor de bijstandsaanvraag en dat het college onterecht contact had opgenomen met de kredietbank, wat hij als onbehoorlijk beschouwde. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij recht had op de gevraagde bijstand, en dat het college bevoegd was om bij de kredietbank te informeren naar de reden van de afwijzing van de lening. De Raad bevestigde dat de lening van de kredietbank als een voorliggende voorziening kon worden aangemerkt, waardoor de aanvraag om bijstand niet kon worden ingewilligd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.