ECLI:NL:CRVB:2014:3254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
13-2324 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting na verhuizing

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting door appellanten, die sinds 12 mei 2010 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hebben een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op 23 maart 2012, nadat zij eerder een financiële tegemoetkoming hadden ontvangen van de gemeente [naam gemeente A] in verband met een medisch noodzakelijke verhuizing naar [naam gemeente B]. De gemeente [naam gemeente A] had hen een bedrag van € 3.266,04 toegekend, maar had hen ook geïnformeerd dat zij bijzondere bijstand konden aanvragen bij de gemeente [naam gemeente B] voor kosten die niet in de tegemoetkoming waren opgenomen.

Het college van burgemeester en wethouders van Rheden heeft de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen, omdat appellanten niet hadden aangetoond dat zij geen gebruik konden maken van een voorliggende voorziening, in dit geval een lening bij de Stadsbank. De rechtbank Oost-Nederland heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de kredietmogelijkheid bij de Stadsbank niet passend is en dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 7 oktober 2014 geoordeeld dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij niet in staat waren om een lening bij de Stadsbank aan te vragen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten geen gebruik hebben gemaakt van de voorliggende voorziening en dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2324 WWB, 13/2325 WWB
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 21 maart 2013, 13/107 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant](appellant) en [Appellante](appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rheden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.J.R. Roethof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Namens appellanten is verschenen mr. Roethof. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Geerdink.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 12 mei 2010 van het college bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Daarvoor ontvingen zij bijstand van de gemeente [naam gemeente A]. In verband met een medisch noodzakelijke verhuizing naar een passende woning in [naam gemeente B] heeft de gemeente [naam gemeente A] appellanten naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 juli 2011 bij besluit van 18 augustus 2011 een financiële tegemoetkoming van € 3.266,04 toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. In het toekenningsbesluit heeft de gemeente [naam gemeente A] vermeld dat ter ondersteuning in de kosten van de goederen die bij het toekennen van die tegemoetkoming buiten beschouwing zijn gelaten en waarmee een bedrag van € 1.803,00 is gemoeid, bij de gemeente [naam gemeente B] bijzondere bijstand kan worden aangevraagd.
1.2.
Appellanten hebben vervolgens op 23 maart 2012 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de WWB voor de kosten van woninginrichting die door de gemeente [naam gemeente A] niet bij de toegekende tegemoetkoming zijn betrokken.
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 november 2012 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij geen gebruik kunnen maken van de voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij de Stadsbank, zodat de aanvraag moet worden afgewezen op grond van artikel 15 van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten bestrijden dat de kredietmogelijkheid bij de Stadsbank passend is en aan verlening van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting in de weg staat. Appellanten stellen dat zij om medische redenen genoodzaakt waren te verhuizen van [naam gemeente A] naar [naam gemeente B]. Nu de gemeente [naam gemeente A] de medische noodzakelijkheid van de verhuizing heeft erkend en hen voor een deel van de kosten heeft verwezen naar de gemeente [naam gemeente B], achten appellanten het onbegrijpelijk dat hen nu door het college wordt tegengeworpen dat zij voor de desbetreffende kosten een lening bij de Stadsbank hadden moeten afsluiten. Het college heeft hen daar ten onrechte niet bij de aanvraag op gewezen. Gezien hun financiële omstandigheden zijn zij ook niet in staat de kosten van een lening te voldoen. Appellanten zijn van mening dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het standaardbeleid en toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 5 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1155) kan kredietverlening door de gemeentelijke kredietbank worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB.
4.2.
De gemeente [naam gemeente B] voert het beleid dat er geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor inrichtingskosten als er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, zoals bijvoorbeeld een lening bij de Stadsbank. Alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan van dit beleid worden afgeweken. In dat geval wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt.
4.3.
Tijdens de hoorzitting heeft een zoon van appellanten verklaard dat appellanten een lening bij de Stadbank hadden gevraagd, maar dat zij deze niet hebben gekregen. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft het college appellanten verzocht de afwijzing van de Stadsbank betreffende de aanvraag voor een lening aan te leveren. Appellanten hebben op deze brief niet gereageerd. Vervolgens heeft het college zelf op 24 oktober 2012 telefonisch contact gezocht met de Stadsbank. Van die zijde werd bevestigd dat er in 2010 een aanvraag was ingediend, maar dat die aanvraag niet was afgehandeld omdat ontbrekende stukken niet door appellanten werden aangeleverd. Voorts werd van die zijde aangegeven dat appellanten te allen tijde een nieuwe complete aanvraag konden indienen, die dan op basis van de stukken zou worden beoordeeld.
4.4.
Appellanten hebben in hoger beroep hun stelling in bezwaar herhaald dat een eerdere aanvraag bij de Stadsbank is afgewezen. Zij hebben deze stelling echter ook in hoger beroep niet met stukken onderbouwd, zodat deze stelling geen doel kan treffen, nog daargelaten dat die stelling haaks staat op de informatie die het college van de Stadsbank heeft verkregen. Hieruit vloeit voort dat appellanten geen gebruik hebben gemaakt van een mogelijke voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB en dat deze bepaling in de weg staat aan het verlenen van bijzondere bijstand. Hun stelling dat zij, gezien hun financiële omstandigheden, niet in staat zijn de kosten van een lening te voldoen, hebben appellanten evenmin onderbouwd. Appellanten hebben bovendien bij hun aanvraag vermeld dat zij geen schulden hebben.
4.5.
Dat appellanten om medische redenen genoodzaakt waren om te verhuizen en zij op basis van wat de gemeente [naam gemeente A] in het besluit van 18 augustus 2011 had vermeld, erop vertrouwden dat zij middels bijzondere bijstand de overige kosten vergoed zouden krijgen, vormen geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van zijn beleid had moeten afwijken. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.6.
Voor zover appellanten met hun beroep op de hardheidsclausule een beroep hebben willen doen op artikel 16, eerste lid, van de WWB, kan dit beroep evenmin slagen. Niet is gebleken van een acute noodsituatie, terwijl de behoeftige omstandigheden van appellanten met een lening van de Stadsbank hadden kunnen worden verholpen. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB is in het geval van appellanten reeds daarom geen sprake.
4.7.
In het licht van de in 4.3 vermelde feiten en omstandigheden kan ook de stelling van appellanten dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door hen bij de aanvraag om bijzondere bijstand niet te wijzen op het vereiste een lening bij de Stadsbank af te sluiten, geen doel treffen. De rechtbank heeft er voorts terecht op gewezen dat het college bij de indiening van een aanvraag niet al hoeft aan te geven wat een mogelijke afwijzingsgrond is.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T.A. Meijering

HD