ECLI:NL:CRVB:2021:1694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
18/5105 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en beoordeling van voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na een verhuizing naar een grotere woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant een lening had afgesloten bij de Kredietbank, die als een voorliggende voorziening werd beschouwd. De Raad oordeelde dat de appellant had moeten reserveren voor de verhuis- en inrichtingskosten en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten. De Raad bevestigde dat de lening van de Kredietbank voldoende was om de inrichtingskosten grotendeels te dekken en dat de appellant geen recht had op bijzondere bijstand voor het bedrag dat boven de lening uitkwam. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

18 5105 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2018, 18/1002 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 13 juli 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Namens appellant is verschenen mr. Kramer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H.J. ten Hoope.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde van belang bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellant woont sinds augustus 2013 samen met zijn echtgenote en twee, vanaf 2015 drie, kinderen in een uit twee kamers bestaande bovenwoning van 38 m2.
1.3.
Begin 2017 heeft de verhuurder van de bovenwoning appellant een eengezinswoning aangeboden omdat sprake was van overlast tussen het gezin van appellant en de benedenbuurman en omdat de woning voor appellant en zijn gezin te klein was. Appellant heeft de eengezinswoning in april 2017 geaccepteerd.
1.4.
Appellant heeft in juni 2017 bij de Kredietbank Amsterdam (Kredietbank) een lening afgesloten van € 3.012,84.
1.5.
Op 5 juli 2017 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de PW ingediend voor de kosten van laminaat, verf en inrichting van de kinderkamer tot een totaalbedrag van € 3.300,- (hierna: inrichtingskosten). Hij heeft hierbij te kennen gegeven dat de lening van de Kredietbank niet voldoende is.
1.6.
Bij besluit van 11 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 december 2017, heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant voor de kosten om een grotere woning te betrekken en in te richten had moeten sparen en dat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet. Daarnaast heeft appellant van de Kredietbank een lening gekregen van circa € 3.012,-, die hij moet gebruiken voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt dat sprake is van een voorliggende voorziening omdat appellant een lening heeft afgesloten bij de Kredietbank waaruit hij de inrichtingskosten grotendeels heeft kunnen voldoen. Voor het restant had appellant moeten sparen en is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.2.
Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.
4.3.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Kredietverlening door de gemeentelijke kredietbank is een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder e, van de PW. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 5 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1155).
4.4.
Appellant heeft in juni 2017 bij de Kredietbank een geldlening van € 3.012,84 afgesloten. Appellant heeft verklaard dat hij van dit bedrag ongeveer € 1.000,- aan roodstand heeft aangezuiverd bij de bank. Van het restant heeft appellant tweedehands gebruiksgoederen gekocht. Zoals weergegeven in 4.3, kan kredietverlening door een kredietbank worden aangemerkt als een voorliggende voorziening. Dat appellant het geleende bedrag, naar hij heeft gesteld, heeft gebruikt om een schuld bij de bank af te lossen en tweedehands gebruiksgoederen te kopen, betekent niet dat geen sprake is van een voorliggende voorziening. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de kredietverlening door de Kredietbank in dit geval als een toereikende en passende voorliggende voorziening heeft te gelden voor het merendeel van de inrichtingskosten.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de geldlening bij de Kredietbank ontoereikend is om de verhuis- en inrichtingskosten te bekostigen. In zoverre strekt de aanvraag van appellant tot toekenning van bijzondere bijstand tot een hoger bedrag dan dat kan worden geleend bij de Kredietbank en is, voor wat betreft het bedrag dat hoger is dan de geldlening bij de Kredietbank, geen sprake van een voorliggende voorziening als bedoeld in 4.3.
4.6.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn. Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij appellant sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, zoals nader is uitgewerkt in de door het college gehanteerde Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en inkomen (Beleidsvoorschriften)
4.7.1.
In paragraaf 9.5.9 van de Beleidsvoorschriften is – samengevat en voor zover van belang – bepaald dat kosten voor een verhuizing en woninginrichting niet voor bijstandverlening in aanmerking komen. De wens om te verhuizen is geen bijzondere omstandigheid. Verhuizingen zijn voorzienbaar en voor de kosten die met een verhuizing en inrichting samenhangen zal dan ook vooraf gereserveerd moeten worden. Alleen in bijzondere situaties, waarbij sprake is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, terwijl geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, kan bijstand voor deze kosten worden verstrekt. Daarbij moet duidelijk zijn dat er geen sprake is van voorzienbaarheid.
4.7.2.
Appellant ontving bijstand naar de norm voor een gezin en moet in de jaren voorafgaand aan de verhuizing in staat zijn geweest te reserveren voor de verhuis- en inrichtingskosten. Ook al kreeg appellant sneller dan hij had verwacht de mogelijkheid om te verhuizen naar een grotere woning, dat neemt niet weg dat hij sinds augustus 2013 voldoende tijd heeft gehad om hiervoor te reserveren. Dit wordt niet anders door de redenen waarom de verhuurder een andere woning heeft aangeboden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was het gezien de grootte van zijn gezin in relatie tot de grootte van de woning voor appellant voorzienbaar dat op enig moment een verhuizing naar een grotere woning zou moeten plaatsvinden.
4.8.
Uit 4.6 tot en met 4.7.2 volgt dat het college, voor wat betreft het bedrag boven de geldlening bij de Kredietbank, terecht heeft overwogen dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.9.
Appellant heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening had moeten toekennen. In dat kader heeft appellant gewezen op artikel 48 van de PW en artikel 4.4.1 van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ. Appellant wordt hierin niet gevolgd. Uit 4.4 en 4.8 volgt dat appellant geen recht op bijzondere bijstand heeft, zodat – ook – geen grond bestaat voor de verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4.11.
Gelet op 4.10 is voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade geen grond aanwezig.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) Y.S.S. Fatni