ECLI:NL:CRVB:2016:2062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor woninginrichting en de beoordeling van noodzakelijke kosten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting werd afgewezen. Appellant ontving van 1 mei 1997 tot en met 31 augustus 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een detentieperiode in het buitenland, werd hem opnieuw bijstand toegekend. Appellant diende op 22 december 2013 een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van zijn woning, maar deze werd afgewezen omdat hij een lening had ontvangen van de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA) die de kosten grotendeels dekte. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de lening niet toereikend was en dat hij als ex-gedetineerde niet had kunnen reserveren voor de noodzakelijke kosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de kredietverlening door de GKA als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. Appellant had niet aangetoond dat hij niet in staat was om de kosten te voldoen, en de Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.