ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1980 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een dienstongeval in het kader van de rechtspositie van politieambtenaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die werkzaam was als medewerkster wijksecretariaat op een politiebureau. Appellante had een ongeval gehad op 12 februari 2007, waarbij zij in een openstaand luik viel. De korpsbeheerder van de politieregio Zeeland had eerder besloten dat dit ongeval niet als een dienstongeval kon worden aangemerkt volgens artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Middelburg verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk, omdat zij geen kosten had gemaakt voor geneeskundige behandeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit. De Raad stelde vast dat het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vond in de bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden van appellante moesten worden verricht. De Raad oordeelde dat de korpsbeheerder ten onrechte had gesteld dat het ongeval niet als dienstongeval kon worden aangemerkt. De Raad heeft het besluit van de korpsbeheerder vernietigd en het ongeval als dienstongeval aangemerkt, wat betekent dat de kosten van eventuele geneeskundige behandeling door de korpsbeheerder moeten worden vergoed.

Daarnaast heeft de Raad de korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.932,- bedragen, en het griffierecht van € 359,- aan appellante vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtspositie van politieambtenaren en de verantwoordelijkheden van de werkgever in geval van ongevallen tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden.

Uitspraak

08/1980 AW Q.
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 februari 2008, 07/887 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Zeeland (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 29 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2009. Namens appellante is verschenen mr. N.D. Dane, advocaat te Woerden. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.D. Spies, werkzaam bij de politieregio Zeeland.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is werkzaam als medewerkster wijksecretariaat op het politiebureau te [naam bureau]. Op 12 februari 2007 is zij direct na binnenkomst in dit bureau in een openstaand luik gestapt en gevallen. Van dit ongeval is melding gemaakt door middel van indiening van een ongevalsregistratieformulier gedateerd 28 februari 2007.
1.2. Bij besluit van 16 april 2007 heeft de korpsbeheerder aan appellante meegedeeld dat het bepaalde in artikel 54, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) niet op het ongeval van toepassing is, aangezien het niet voldoet aan de definitie van een dienstongeval.
1.3. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de korpsbeheerder bij besluit van 2 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank had appellante geen belang bij een procedure tegen het bestreden besluit, omdat zij geen kosten van geneeskundige behandeling of verzorging heeft gemaakt en zij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijke kosten in de toekomst te verwachten zijn.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. In de eerste plaats is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat appellante geen belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van voldoende procesbelang voor een ontvankelijk (hoger) beroep, indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Appellante wenst met het hoger beroep het resultaat te bereiken dat het haar op 12 februari 2007 overkomen ongeval wordt aangemerkt als een dienstongeval. De Raad stelt vast dat dit resultaat door middel van het (hoger) beroep kan worden bereikt. Verder is de Raad van oordeel dat dit resultaat voor appellante feitelijke betekenis kan hebben. Weliswaar heeft appellante op dit moment (nog) geen kosten van geneeskundige behandeling of verzorging gemaakt, maar gelet ook op hetgeen zij ter zitting heeft aangevoerd, niet bij voorbaat valt uit te sluiten dat dergelijke kosten nog zullen volgen. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven. De zaak is ter zitting van de Raad inhoudelijk aan de orde gesteld en behoeft naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling meer door de rechtbank. De Raad zal de zaak daarom zonder terugverwijzing naar de rechtbank zelf afdoen.
3.2. Van een dienstongeval is, gezien artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp, sprake indien het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. Aan artikel 54 van het Barp ligt naar vaste rechtspraak van de Raad het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandig-heden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, de kosten van genees- kundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen.
3.3. Op het onder 1.1 genoemde ongevalsregistratieformulier is aangegeven dat appellante bij binnenkomst in het politiebureau waar zij werkzaam was in een luik stapte, dat openstond in verband met werkzaamheden. Hierbij is vermeld dat het luik zich direct achter de toegangsdeur bevond, dat het luik niet was afgeschermd en dat voor de aan-wezigheid van het openstaande luik niet werd gewaarschuwd. Deze weergave van het ongeval is door de korpsbeheerder niet betwist. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het ongeval niet is te wijten aan de schuld of onvoorzichtigheid van appellante. Gelet op een en ander is de Raad van oordeel dat het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vond in de bijzondere omstandigheden waaronder de aan appellante opgedragen werk-zaamheden moesten worden verricht en dat deze omstandigheden een bijzonder risico op het ontstaan van ongevallen met zich brachten. De korpsbeheerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeval niet als dienstongeval in de zin van artikel 54, eerste lid, van het Barp moet worden aangemerkt.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond moet worden verklaard en dat dit besluit moet worden vernietigd. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 16 april 2007 herroepen en bepalen dat het door appellante op 12 februari 2007 overkomen ongeval aangemerkt moet worden als een dienstongeval als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van het Barp.
4. De Raad ziet aanleiding om de korpsbeheerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Appellante heeft in de bezwaarfase verzocht om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Nu de Raad het besluit van 16 april 2007 zal herroepen wegens aan de korpsbeheerder te wijten onrechtmatigheid, is er aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 7:15 in verbinding met artikel 8:75 van de Awb ook te veroordelen in de proceskosten van appellante in de bezwaarfase. Deze kosten worden begroot op € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 16 april 2007;
Bepaalt dat het door appellante op 12 februari 2007 overkomen ongeval aangemerkt wordt als een dienstongeval als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 2 augustus 2007;
Veroordeelt de korpsbeheerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.932,-, te betalen door de politieregio Zeeland;
Bepaalt dat de politieregio Zeeland het door appellante betaalde griffierecht van € 359,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) I. Mos.
HD