ECLI:NL:CRVB:2016:3620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
15/6750 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een dienstongeval van een politieambtenaar op een afgesloten parkeerterrein

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een ongeval dat een politieambtenaar overkwam op een afgesloten parkeerterrein kan worden aangemerkt als een dienstongeval. De betrokkene, die zich met krukken verplaatste, was op 12 juni 2014 betrokken bij een aanrijding met een bestelauto van een collega terwijl hij zich naar de ingang van het gebouw begaf. De korpschef van politie had eerder besloten dat het ongeval niet als dienstongeval werd aangemerkt, omdat het niet in overwegende mate zijn oorzaak vond in de aard van de werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht.

De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de korpschef vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot een andere conclusie. De Raad oordeelde dat het ongeval niet zijn oorzaak vond in bijzondere omstandigheden van de werkzaamheden, aangezien het verplaatsen over het parkeerterrein geen verhoogd risico op ongevallen met zich meebracht. De Raad benadrukte dat het parkeerterrein, hoewel exclusief voor politiemedewerkers toegankelijk, niet kan worden gelijkgesteld aan de openbare weg, en dat de omstandigheden van het ongeval niet wezenlijk verschilden van die van een gewone verkeerssituatie.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de korpschef gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een dienstongeval, omdat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vond in de werkzaamheden van de betrokkene.

Uitspraak

15/6750 AW
Datum uitspraak: 29 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 augustus 2015, 15/1703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C.H. van Wijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.A. Nathans. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Van Wijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van [naam functie A] voor 11 uur per week. Betrokkene verricht zijn werkzaamheden in het gebouw [naam gebouw] te [plaatsnaam] (gebouw). Daarnaast ontvangt betrokkene een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hij heeft fysieke beperkingen en verplaatst zich met krukken dan wel in zijn rolstoel.
1.2.
Op 12 juni 2014 heeft betrokkene zijn auto geparkeerd op de hem toegewezen invalidenparkeerplaats tegenover de ingang van het gebouw op het daar gelegen parkeerterrein. Dit terrein is afgesloten door middel van slagbomen. Voor de toegang tot het parkeerterrein met een auto is een pasjessysteem in werking; voetgangers en (brom)fietsers kunnen langs de slagboom het terrein bereiken. Op geringe afstand van de ingang van het gebouw staat een zuil met een paslezer, die na het aanbieden van de pas toegang geeft tot het gebouw. Na het parkeren van zijn auto is betrokkene, met krukken, vanaf genoemde parkeerplaats richting de paslezer bij de ingang van het gebouw gelopen. Betrokkene heeft toen de bestelauto van zijn collega, postmedewerker W, (gedeeltelijk) vóór de ingang geparkeerd zien staan. W kwam vanuit het gebouw naar buiten en W en betrokkene knikten naar elkaar. W is vervolgens in zijn auto gestapt en is met geringe snelheid achteruitgereden. Op dat moment was betrokkene nog twee à drie meter van de paslezer verwijderd. Betrokkene werd door de achteruitrijdende bestelauto geraakt en is gevallen. Betrokkene heeft daarna last gehad van hevige pijn. Betrokkene is tot op heden nog arbeidsongeschikt voor zijn werk vanwege ziekte.
1.3.
Bij besluit van 8 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 februari 2015 (bestreden besluit), heeft appellant betrokkene medegedeeld dat hij het betrokkene op
12 juni 2014 overkomen ongeval niet aanmerkt als een dienstongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, en artikel 54, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Appellant heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht. Het ongeval heeft volgens appellant plaatsgevonden vóór aanvang van de werkzaamheden. Het feit dat het ongeval heeft plaatsgevonden op het parkeerterrein van de werkgever voor de ingang van het gebouw maakt dit niet anders omdat het parkeerterrein niet gerekend kan worden tot de plaats van tewerkstelling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft eerst vastgesteld dat niet in geschil is dat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden en dat het ongeval niet te wijten is aan eigen schuld of onvoorzichtigheid van betrokkene. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat nu het ongeval heeft plaatsgevonden op het parkeerterrein voor het gebouw waar betrokkene zijn werkzaamheden verricht en het parkeerterrein exclusief voor medewerkers van de politie toegankelijk is, niet gezegd kan worden dat het ongeval niet alleen betrokkene, maar ook iedere willekeurige voorbijganger had kunnen overkomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het standpunt van appellant dat het parkeerterrein niet gerekend kan worden tot de plaats van tewerkstelling, ongeacht of dit nu juist is of niet, geen aanleiding geeft voor een ander oordeel, omdat onder het verrichten van werkzaamheden in dit geval mede moet worden verstaan het betreden van het – exclusief voor politiemedewerkers toegankelijke – parkeerterrein dat is gelegen voor het gebouw waar betrokkene zijn werkzaamheden verricht. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat sprake is van een dienstongeval.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp, is sprake van een dienstongeval indien het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.2.
Op grond van artikel 54, eerste lid van het Barp worden in geval van dienstongeval of beroepsziekte aan de desbetreffende ambtenaar de noodzakelijke gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed.
4.3.
Aan artikel 54, eerste lid, van het Barp ligt naar vaste rechtspraak van de Raad het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen (zie uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986).
4.4.
Kern van dit hoger beroep is de vraag of sprake is van een dienstongeval. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
4.5.
De Raad is van oordeel dat de werkzaamheden van betrokkene geacht moeten worden een aanvang te hebben genomen zodra betrokkene zich door middel van zijn toegangspas toegang heeft verschaft tot het parkeerterrein, waarop de voor hem toegewezen invalideparkeerplaats ligt. Dat het parkeerterrein niet volledig afgesloten is omdat voetgangers en (brom)fietsers zonder pasje het parkeerterrein kunnen bereiken betekent niet dat dit terrein op één lijn kan worden gesteld met de openbare weg of publieke ruimte. Het terrein is immers ingericht als parkeerterrein voor auto’s en die hebben slechts toegang door middel van het pasjessysteem. Verder zijn bij de toegang een verbodsbord en bordjes “eigen weg” geplaatst. De omstandigheid dat dit betreden van het parkeerterrein behoort tot de in de functie van betrokkene te verrichten werkzaamheden leidt op zichzelf evenwel nog niet tot de conclusie dat gesproken moet worden van een dienstongeval, gezien de in 4.1 genoemde bepaling gegeven beperking ten aanzien van de oorzaak.
4.6.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het ongeval zijn oorzaak vindt in de bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht. Het enkele zich verplaatsen, met krukken, van betrokkene over het afgesloten
,althans exclusief voor politiemedewerkers toegankelijke parkeerterrein vanaf de hem toegewezen invalideparkeerplaats richting de paslezer bij de ingang van het gebouw brengt op zichzelf geen bijzonder risico op het ontstaan van ongevallen met zich mee. De verplaatsing over dit parkeerterrein is daarom niet op één lijn te stellen met deelname aan het wegverkeer (in het kader van de opgedragen werkzaamheden) waarbij in het algemeen wel een verhoogd risico op het ontstaan van ongevallen wordt aangenomen vanwege de gevaarzetting die inherent is aan het (gemotoriseerde) wegverkeer. De Raad verwijst naar zijn rechtspraak op dit punt (zie de uitspraak van 4 juli 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE5832). Om diezelfde reden kan niet gezegd worden dat de verplaatsing van betrokkene over het parkeerterrein een verhoogd risico op ongevallen met zich meebracht. Van deelname aan het wegverkeer is in dit geval vanwege het feit dat het parkeerterrein, aangeduid met “eigen weg”, voor het gewone verkeer is afgesloten geen sprake (zie de uitspraak van 25 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5292). Het feit dat betrokkene als voetganger is aangereden door een motorvoertuig, bestuurd door een collega, en dat de verzekeraar van dit dienstmotorvoertuig aansprakelijkheid heeft erkend maakt het voorgaande niet anders, omdat dit op zichzelf genomen geen bijzondere omstandigheden zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp. Het gaat er bij deze bepaling immers om of zich een verhoogd risico op het ontstaan van ongevallen en letsel voordoet. De verplaatsing over het parkeerterrein als voetganger en de aanwezigheid van de naast de ingang geparkeerde bestelauto doet dit verhoogde risico niet ontstaan.
4.7.
Het betoog van betrokkene dat sprake is van verhoogd risico als gevolg van een gevaarlijke situatie door dubbel parkeren en het over het parkeerterrein rijden met hoge snelheid, daargelaten of deze omstandigheden vast zouden komen te staan ten tijde van de aanrijding op 12 juni 2014, kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat genoemde omstandigheden niet de oorzaak van het ongeval zijn geweest, noch daaraan op enigerlei wijze hebben bijgedragen. Verder is niet weersproken dat zich eerder geen ongevallen op dit parkeerterrein hebben voorgedaan. Hoewel het voor de Raad invoelbaar is dat betrokkene zich als invalide kwetsbaar voelt en de Raad begrip heeft voor de energie die het betrokkene heeft gekost om uiteindelijk de noodzakelijke voorzieningen in en rond het gebouw, waaronder de aangepaste parkeerplaats, gerealiseerd te krijgen, kan een en ander geen gewicht in de schaal leggen voor het oordeel over de juridische kwalificatie van het ongeval.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Stuut

HD