ECLI:NL:CRVB:2014:655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
12-4278 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ongeval tijdens woon-werkverkeer van een ambtenaar in piketdienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ongeval dat appellante is overkomen tijdens haar woon-werkverkeer. Appellante, werkzaam bij de Dienst Nationale Recherche van het Korps landelijke politiediensten, had haar reguliere dienst om 16.00 uur beëindigd om na het avondeten nog een verdachte te observeren. Op weg naar huis, omstreeks 17.15 uur, raakte zij betrokken bij een verkeersongeval waarbij zij door een andere automobilist werd aangereden. Appellante heeft de korpschef verzocht het ongeval aan te merken als dienstongeval, maar dit verzoek werd afgewezen. De korpschef stelde dat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vond in de aard van de werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, aangezien appellante op dat moment op weg naar huis was, wat als woon-werkverkeer wordt beschouwd.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de autorit van appellante naar haar woning niet in het verlengde van haar werkzaamheden lag en dat het ongeval niet te maken had met de aard van haar werk. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het ongeval niet als dienstongeval kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat het rijden in de dienstauto voor woon-werkverkeer gebruikelijk was en dat er geen verhoogd risico op een ongeval was door het gebruik van de dienstauto in plaats van haar eigen auto. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, met M.R. Schuurman als griffier.

Uitspraak

12/4278 AW
Datum uitspraak: 27 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 juni 2012, 11/3459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
In verband met de invoering van de Politiewet 2012 per 1 januari 2013 is, in zaken zoals deze, de korpschef als bevoegd gezag in de plaats getreden van de Minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in diens hoedanigheid van beheerder van het voormalige Korps landelijke politiediensten (Klpd). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de minister verstaan.
Namens appellante heeft N. Bertrand hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door N. Bertrand. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.H.A. Nathans.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is sedert januari 2007 werkzaam bij de Dienst Nationale Recherche van het Klpd (thans Landelijke Eenheid).
Op 8 november 2010 heeft appellante in overleg met haar leidinggevende haar reguliere dagdienst om 16.00 uur in plaats van om 17.00 uur beëindigd, om na het thuis gebruiken van de avondmaaltijd en na het invallen van de schemering nog een uur een verdachte te observeren die zich op zou houden in de buurt van haar woonplaats. Appellante had die week piketdienst en haar was zoals gebruikelijk ten behoeve van die piketdienst een dienstauto ter beschikking gesteld.
1.2. Onderweg naar huis is appellante omstreeks 17.15 uur met de dienstauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Terwijl zij in de file stond is zij door een medeweggebruiker met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur aangereden. Hierdoor is appellante op haar voorligger gebotst. Als gevolg van dit ongeval heeft appellante pijnklachten aan haar rug, nek, hoofd en ribben opgelopen en is zij geruime tijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest.
1.3. Appellante heeft de korpschef verzocht het haar overkomen ongeval aan te merken als dienstongeval. Bij besluit van 2 februari 2011 is dit verzoek afgewezen.
1.4. Bij besluit van 6 juli 2011 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2011 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de functie of de bijzondere omstandigheden waaronder de functie moest worden verricht. Ten tijde van het ongeval was appellante op weg naar huis, zodat sprake was van woon-werkverkeer. Dat appellante later die avond nog observatiewerkzaamheden moest verrichten maakt dit niet anders.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1. Tussen partijen is in geschil of het ongeval dat appellante is overkomen moet worden aangemerkt als een dienstongeval als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Daarvan is, gezien artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp, sprake indien het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. Aan artikel 54 van het Barp ligt naar vaste rechtspraak (CRvB 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986) het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen.
3.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de werkzaamheden van appellante of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht. De autorit van appellante naar haar woning ligt niet in het verlengde van haar werkzaamheden en moet worden gezien als woon-werkverkeer, nu sprake is van een om 16.00 uur onderbroken dienst die na de avondmaaltijd thuis in de buurt van haar woonplaats zou worden voortgezet. Dat appellante die week piketdienst had en dat zij in een dienstauto reed, maakt niet dat de rit naar huis als verlengde diensttijd moet worden aangemerkt. In geval van piketdienst was het rijden in de dienstauto ten behoeve van woon-werkverkeer immers gebruikelijk. Appellante heeft evenmin vanwege het reizen met de dienstauto in plaats van haar eigen auto een verhoogd risico op een ongeval gelopen. Het ongeval had niets van doen met (de aard van) het werk. Dat appellante ten tijde van het ongeval gewapend was en voorzien van haar communicatiemiddel C2000 maakt dit niet anders.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman

HD