ECLI:NL:CRVB:2018:2641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
17/2681 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ongeval tijdens werkzaamheden als dienstongeval binnen het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een ongeval dat appellant is overkomen tijdens zijn werkzaamheden als lokaal beheerder, moet worden aangemerkt als een dienstongeval. Appellant, die sinds 15 april 2003 op medische gronden was ontslagen en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, had op 27 mei 2017 een ongeval tijdens het programmeren van C2000 randapparatuur in een brandweervoertuig. De korpschef had het ongeval niet als dienstongeval aangemerkt, omdat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vond in de aard van de werkzaamheden of in bijzondere omstandigheden. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het in- en uitklimmen van brandweerauto’s geen activiteit is die inherent een verhoogd risico op letsel met zich meebrengt. Appellant had aangevoerd dat er druk was om de werkzaamheden tijdig af te ronden, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze druk leidde tot een verhoogd risico op letsel. De Raad concludeerde dat de korpschef appellant niet blootstelde aan een verhoogd risico door de omstandigheden waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/2681 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [eenheid] van
20 februari 2017, 16/241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 23 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.G. Jonkers-Hebben hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jonkers-Hebben. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Haagmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 15 april 2003 op medische gronden ontslagen uit zijn dienstverband bij de Regionale Brandweer [regio] . Hij ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Aansluitend heeft appellant een functie aanvaard voor 24 uur per week als [functie A] . Per 1 januari 2009 is appellant overgegaan naar de politie en aangesteld in de functie van [functie B], laatstelijk bij de afdeling [afdeling] ( [afdeling] ) van de eenheid [eenheid] . In die functie was appellant onder meer belast met het configureren en programmeren van randapparatuur communicatiemiddelen. Op 27 mei 2017 omstreeks 15.30 uur is appellant tijdens het werk in de brandweerkazerne een ongeval overkomen. Daarbij is hij na het programmeren van de C2000 apparatuur in een brandweervoertuig uit de cabine gesprongen/gevallen. Appellant heeft zich daarna ziek gemeld en heeft de korpschef verzocht dit ongeluk als een dienstongeval aan te merken.
1.2.
Op 18 augustus 2015 heeft de korpschef besloten het ongeval niet aan te merken als dienstongeval. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2015 (bestreden besluit). De korpschef heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het programmeren van de C2000 randapparatuur in brandweervoertuigen behoort tot de in de functie van appellant als lokaal beheerder te verrichten werkzaamheden. Het
ongeval vindt niet in overwegende mate zijn oorzaak in de aard van deze werkzaamheden of in bijzondere omstandigheden waaronder de functie moet worden verricht. Het risico op het oplopen van (rug)letsel door het springen/vallen uit de cabine van een brandweervoertuig is niet inherent aan het programmeren van C2000 randapparatuur in een brandweervoertuig.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat niet in geschil is dat het programmeren van de C2000 randapparatuur in brandweervoertuigen aan appellant opgedragen werkzaamheden betreft. Nu het gebruikelijk is dat appellant de apparatuur op kantoor krijgt aangeleverd om daar zijn werkzaamheden te verrichten, is in zoverre sprake van een andere werksituatie dan voor hem gebruikelijk is. Dit betekent echter niet dat hierdoor al sprake is van een verhoogd risico. Hoewel de exacte toedracht van het ongeval onduidelijk blijft, staat vast dat appellant uit de brandweerauto klom en toen op pijnlijke wijze terecht is gekomen, met zijn voeten op de grond. De rechtbank is van oordeel dat het in- en uitklimmen van brandweerauto’s naar zijn aard geen activiteit is waarbij een werknemer wordt blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel. Dat in de brandweercabine geringe ruimte was om de werkzaamheden aan de apparatuur uit te voeren is niet relevant bij het uitstappen. Niet is gebleken van een zodanige druk vanuit de korpschef of de brandweer om de werkzaamheden af te ronden vóór een bepaald tijdstip dat er daardoor een verhoogd risico was. Verder is gebleken dat appellant geen aangepaste (rugsparende) werkzaamheden verrichtte, zodat ook op grond hiervan geen sprake was van een verhoogd risico.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste feiten bij haar oordeel dat geen sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden dat een verhoogd risico op letsel bestond. Appellant kon weliswaar zelf bepalen of en wanneer hij moest rusten, maar er bestond wel degelijk druk om de werkzaamheden tijdig, binnen één dag af te ronden. In verband met beperkingen aan zijn rug hoefde hij echter maar tot 13.30 uur te werken. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van aangepaste (rugsparende) werkzaamheden. Appellant was eerst brandweerman. Als gevolg van zijn rugletsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen is hij geplaatst op een
ICT-functie.
3.2.
De korpschef heeft in verweer de stellingen van appellant gemotiveerd betwist.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) worden in geval van dienstongeval of beroepsziekte aan de desbetreffende ambtenaar vergoed de noodzakelijke gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp is sprake van een dienstongeval indien het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.2.
Aan artikel 54, eerste lid, van het Barp ligt naar vaste rechtspraak van de Raad het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen (zie de uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986).
4.3.
Appellant heeft zich niet gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het in- en uitklimmen van brandweerauto’s naar zijn aard geen activiteit is waarbij een werknemer wordt blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel.
4.4.
De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de korpschef appellant evenmin heeft blootgesteld aan een verhoogd risico door de omstandigheden waaronder de programmeerwerkzaamheden moesten worden verricht. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd en maakt deze tot de zijne. Het betoog dat de rechtbank bij haar oordeel is uitgegaan van onjuiste feiten slaagt niet. Appellant heeft in beroep te kennen gegeven dat hij samen met de planner een planning heeft gemaakt van de programmeerwerkzaamheden. Ter zitting van de Raad heeft appellant hierover meegedeeld dat hij aan de planner heeft doorgegeven hoeveel tijd hij met het programmeren van de apparatuur dacht kwijt te zijn. Door tegenslagen kwam de planning op 27 mei 2017 in de knel. Appellant heeft gesteld dat hij geen druk van zijn teamchef, maar wel vanuit de brandweer ondervond om de apparatuur van alle brandweervoertuigen op dezelfde dag geprogrammeerd te krijgen en dat hij zich ook verantwoordelijk voelde dat de apparatuur goed werkte. Appellant heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat druk op hem is uitgeoefend om die dag langer door te werken en het werk kost wat kost af te maken, nog daargelaten of het langer werken dan de afgesproken werktijd een verhoogd risico op het opgelopen letsel opleverde. Het ontbreken van die druk is ook af te leiden uit de omstandigheid dat appellant het herstel van een programmeerfout in twee brandweervoertuigen tot de volgende dag heeft uitgesteld. Dat de werktijden behalve met de omvang van het dienstverband ook verband hielden met een urenbeperking heeft appellant niet onderbouwd. Verder is de rechtbank er op basis van de stukken en de verklaringen van appellant ter zitting terecht van uitgegaan dat er geen specifieke afspraken over de rugbelasting waren met de leidinggevende van appellant.
4.5.
Uit vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.V. van Donk

LO