11/2333 AW + 11/4907 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 maart 2011, 10/1250 (aangevallen uitspraak)
de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord, thans de korpschef van politie (appellant)
Datum uitspraak: 28 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.T.J.H. Berns, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Berns en [V.]. Voor betrokkene is verschenen mr. K.I. Meijering, advocaat.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
2.1. Betrokkene was werkzaam als medewerker Basis Politie Zorg bij de regiopolitie Limburg-Noord toen hij bij het touwtrekken tijdens een teamdag op 18 maart 2009 letsel aan zijn linkerknie opliep. Het letsel was zodanig dat betrokkene twee operaties heeft moeten ondergaan.
2.2. Op 16 oktober 2009 heeft betrokkene bij de korpschef melding gemaakt van het ongeval dat hem op 18 maart 2009 is overkomen.
2.3. Bij besluit van 29 april 2010 heeft appellant het ongeval van betrokkene niet aangemerkt als een dienstongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, en artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), omdat het ongeval niet (in overwegende mate) zijn oorzaak vond in de aard van de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder ze moesten worden verricht.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht als beroep tegen het besluit van 29 april 2010 aangemerkte bezwaar van betrokkene gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Er was volgens de rechtbank geen sprake van een vrijwillig karakter wat betreft deelname aan de afzonderlijke activiteiten van de teamdag, omdat alleen vanwege een (fysieke) reden van deelname aan de afzonderlijke activiteiten kon worden afgezien. Dat betekent dat het ongeval dat betrokkene is overkomen, in overwegende mate zijn oorzaak vond in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden. Appellant heeft daarom ten onrechte besloten dat er geen sprake was van een dienstongeval in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, en artikel 54 van het Barp.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 12 juli 2011 een nieuw besluit genomen waarbij het ongeval van betrokkene is aangemerkt als een dienstongeval in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, en artikel 54 van het Barp.
5. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het ongeval van betrokkene niet kan worden aangemerkt als een dienstongeval, omdat er geen sprake was van opgedragen werkzaamheden.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Aan artikel 54 Barp ligt naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 29 juli 2009, LJN BJ4986) het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen. Dat, zoals betrokkene ter zitting van de Raad heeft gesteld, in de Circulaire Definitie Dienstongeval (stc. 2009, 57) niet de eis van een verhoogd risico op letsel wordt vermeld, betekent niet dat het hiervoor genoemde uitgangspunt niet (meer) geldend is. De weergave in de circulaire van de rechtspraak over dienstongevallen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, en artikel 54 van het Barp is onvolledig in die zin dat alleen aandacht wordt besteed aan het criterium dat sprake moet zijn van opgedragen werkzaamheden. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat een ongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens het verrichten van vanwege de dienst opgedragen werkzaamheden - behoudens eigen schuld of onvoorzichtigheid van het slachtoffer - reeds daarom als een dienstongeval moet worden aangemerkt, ongeacht of er sprake was van een verhoogd risico op letsel. Die opvatting is gelet op de vaste rechtspraak van de Raad echter niet juist.
6.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het touwtrekken tijdens de teamdag op 18 maart 2009 moet worden gezien als een opgedragen werkzaamheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, en artikel 54 van het Barp. Uit de memo van de chef basiseenheid van 26 oktober 2009 en de verklaringen van de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad blijkt dat deelname aan de teamdag verplicht was. Verder blijkt uit de bewuste memo dat van deelname aan de afzonderlijke activiteiten die op die teamdag plaatsvonden, mocht worden afgezien als daarvoor een (fysieke) reden bestond. Hieruit leidt de Raad af dat deelname aan de afzonderlijke activiteiten verplicht was indien een (fysieke) reden om daaraan niet deel te nemen ontbrak. Dat betekent dat er wat betreft de deelname aan de afzonderlijke activiteiten van de teamdag sprake was van opgedragen werkzaamheden.
6.3. Er is echter geen sprake van een verhoogd risico op letsel. Touwtrekken is naar zijn aard in beginsel geen activiteit waarbij de deelnemers worden blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel. Uit de dossierstukken blijkt dat betrokkene heeft verklaard dat hij dit touwtrekken niet beschouwt als risicovol en dat hij geen reden had om af te zien van deelname aan het touwtrekken. De gemachtigde van betrokkene heeft ter zitting van de Raad nog eens bevestigd dat het touwtrekken geen gevaarlijke activiteit was. De Raad is ook niet gebleken dat het touwtrekken plaatsvond onder zodanige omstandigheden dat een verhoogd risico op letsel bestond. Het ongeval dat betrokkene tijdens de teamdag op 18 maart 2009 is overkomen, kan daarom niet worden aangemerkt als een dienstongeval als bedoeld in artikel 54, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp.
6.4. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het besluit van 29 april 2010 ongegrond verklaren. Dit betekent dat aan het besluit van 12 juli 2011, dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij de beoordeling wordt betrokken, de grondslag is komen te ontvallen. De Raad zal dit besluit daarom vernietigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 april 2010 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 12 juli 2011.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B. Barentsen en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra