ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- G. Leppink-Kooistra
- Rechtspraak.nl
Uitspraken over de werkloosheidswet en detentie-arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de vraag of arbeid verricht tijdens detentie kan worden aangemerkt als arbeid in de zin van de Werkloosheidswet (WW). De zaak betreft een appellant die tijdens zijn detentie arbeid heeft verricht in een Huis van Bewaring, maar wiens aanvraag voor een uitkering op basis van de WW was afgewezen. De Raad concludeert dat de setting van detentie zodanig is dat de arbeid niet kan worden beschouwd als een dienstbetrekking of arbeidsverhouding zoals bedoeld in de WW. De Raad stelt vast dat de arbeid die de gedaagde heeft verricht, niet voldoet aan de criteria van de artikelen 3, 4, 5 en 8 van de WW. Daarnaast wordt er een restrictieve uitleg gegeven aan artikel 17, tweede lid, van de WW, waarbij alleen perioden van ziekte of arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing worden gelaten als de werknemer uitsluitend om die reden niet heeft kunnen werken. De Raad oordeelt dat de periode van gedaagdes ziekte tijdens zijn detentie niet kan leiden tot een verlenging van de referteperiode voor de WW. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond.