ECLI:NL:CRVB:2011:BR4133
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- H. Bolt
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WW-uitkering wegens onvoldoende gewerkte weken en detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellant had een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij per 1 september 2008 geen recht had op deze uitkering, omdat hij in de 36 weken voorafgaand aan deze datum niet gedurende 26 weken had gewerkt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het bestreden besluit, terwijl de rechtsgevolgen in stand werden gelaten. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor de voorverlenging van de WW-uitkering, omdat zijn onmogelijkheid om te werken niet uitsluitend het gevolg was van ziekte of arbeidsongeschiktheid, maar ook van zijn detentie van 26 september 2000 tot 1 september 2008.
In hoger beroep stelde appellant dat zijn opname in een forensisch psychiatrisch centrum de enige reden was voor zijn onmogelijkheid om te werken. De Raad overwoog dat volgens artikel 17 van de WW recht op uitkering ontstaat indien de werknemer in de 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in ten minste 26 weken arbeid heeft verricht. Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW sluit weken waarin de werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet kon werken uit van de berekening. De Raad concludeerde dat de onmogelijkheid om arbeid te verrichten tijdens de detentie en opname in het kader van de TBS niet uitsluitend het gevolg was van ziekte of arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.