Conclusie
1.Overzicht
freelancewerkende vrouwen (‘agents’). Zij doet de
marketingdaarvoor en regelt de vereiste computertechniek. Zij exploiteert 0906-telefoonnummers en biedt de
agentseen platform om met webcam en telefoon vanuit huis ‘erotisch getinte’ video- en telefoondiensten aan te beiden op belanghebbendes website, die zij aldus exploiteert dat klanten tegen betaling de
agentskunnen zien en met hen kunnen bellen, sms-en of chatten. Een deel van het daarvoor door de klanten betaalde bedrag betaalt zij door aan de
agents, die de klanten niet rechtstreeks kunnen aanspreken.
agentseen standpunt gevraagd over hun verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. De Inspecteur heeft op 28 januari 2019 vier beschikkingen gegeven inhoudende dat de
agentsverzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen, hetgeen - naar ik aanneem - meebrengt dat de belanghebbende premies voor die verzekeringen moet inhouden op de bedragen die zij doorbetaalt aan die
agents.
geschilis of de
agentssekswerkers zijn in de zin van art. 5a van het ‘Rariteitenbesluit’ tot aanwijzing van gevallen waarin een arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd. [1] De belanghebbende en de Inspecteur hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten die de feiten vaststelt waarover zij niet van mening verschillen.
Hofmeent dat een arbeidsverhouding alleen onder art. 5a Rariteitenbesluit valt als zij maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een civielrechtelijke dienstbetrekking, nu dat criterium wordt gesteld in de delegatiebepaling in de formele wet (art. 5 WAO/WW/ZW). Hij heeft vervolgens geoordeeld dat de rechtsverhouding tussen belanghebbende en de
agentsop wezenlijke punten zodanig afwijkt van hetgeen bij een dienstbetrekking gebruikelijk is, dat zij maatschappelijk niet gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking, ook niet als ervan moet worden uitgegaan dat de formele wetgever de besluitgever een ruime marge wilde geven bij de beoordeling of het gaat om een maatschappelijk met een dienstbetrekking gelijk te stellen arbeidsverhouding. Dat de
agentshun werkzaamheden persoonlijk moeten verrichten en dat de belanghebbende verplicht is tot betaling voor de door hen verrichte diensten, leidt voor het Hof niet tot een ander oordeel. De
agentszijn volgens het Hof geen sekswerker in de zin van art. 5a Rariteitenbesluit en hij ziet voor dat oordeel steun in de totstandkomingsgeschiedenis van de sekswerkersregeling in het Rariteitenbesluit.
in cassatieéén middel voor: het Hof heeft het recht geschonden met zijn oordeel dat zich in casu geen fictieve dienstbetrekking voordoet omdat hij ten onrechte een eigen toets heeft aangelegd bij de vraag of de arbeidsverhouding naar maatschappelijke opvattingen gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. Art. 5 WAO/WW/ZW legt die bevoegdheid niet bij de rechter, maar bij de gedelegeerde wetgever, dus bij de besluitgever, aldus de Staatssecretaris.
agentsen de belanghebbende maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. De rechter moet immers nagaan of de gedelegeerde Amvb-gever binnen zijn aan hem door de formele wetgever gedelegeerde bevoegdheid is gebleven. Gaat hij daar buiten, dan heeft zijn Amvb in zoverre geen rechtsbasis en is zijn regel in zoverre onverbindend. Het betoog van de Staatssecretaris dat het Hof ten onrechte “een eigen toets aanlegt, (…) terwijl de wet die bevoegdheid heeft neergelegd bij de besluitgever” is mijns inziens dan ook onjuist. Die toets is geen eigen rechterlijke toets, maar de toets die de Tweede Kamer expliciet heeft aangelegd juist om de bevoegdheid van de regering tot het naar eigen inzicht aanwijzen van fictieve dienstbetrekkingen te beperken. Het heeft voor de wetgever geen zin om een beperkend criterium in zijn delegerende wet op te nemen als de rechter de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid door de delegans er niet aan zou mogen toetsen. Het middel is mijns inziens ongegrond waar het klaagt over bevoegdheidsoverschrijding door de rechter.
agentsmaatschappelijk niet gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. Dat oordeel berust niet op een rechtskundig verkeerde maatstaf en is voldoende gemotiveerd met de opsomming van omstandigheden in r.o. 4.5, die het oordeel kunnen dragen dat de litigieuze arbeidsverhouding maatschappelijk te weinig op een dienstbetrekking lijkt om daarmee gelijkgesteld te worden.
agentsten onrechte niet als sekswerkers in de zin van het Rariteitenbesluit heeft aangemerkt, strandt het middel omdat het in zoverre een oordeel ten overvloede bestrijdt, maar ook omdat het een mijns inziens juist oordeel bestrijdt: gezien de sekswerkeromschrijving in het Rariteitenbesluit en de mede niet-fiscale totstandkomingsgeschiedenis van de sekswerkersregeling zijn de
agentsinderdaad geen ‘sekswerker’. De regelgever had de (regulering van de) prostitutiebranche op het oog en de partijen zijn het eens dat de
agentsgeen prostituées zijn, terwijl uit de vastgestelde feiten volgt dat de
agentsin hun bestaan niet onwenselijk afhankelijk zijn van de belanghebbende.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
freelancewerkende vrouwen (‘agents’) aan. Zij doet de marketing daarvoor en regelt de vereiste computertechnologie. De belanghebbende exploiteert 0906-telefoonnummers en biedt de
agentsde mogelijkheid om met hun eigen webcam en telefoon vanuit hun eigen huis erotisch getinte video- en telefoondiensten aan te bieden op belanghebbendes website, die zij aldus exploiteert dat de klanten tegen betaling de
agentskunnen zien en met hen kunnen bellen, sms-en en/of chatten.
agentsvoor de werknemersverzekeringen. De Inspecteur heeft viermaal beschikt dat de desbetreffende
agentverzekerd is voor de werknemersverzekeringen, hetgeen impliceert dat de belanghebbende inhoudingsplichtig is voor de premies werknemersverzekeringen. Ik vermoed dat zij voor de loonbelasting en de premieheffing volksverzekeringen al inhoudingsplichtig is op grond van
opting in(zie 4.18 en 4.20 hieronder).
agentswonen en werken in Nederland. Zij beslissen zelf, binnen de kaders van het door de belanghebbende aangeboden digitale platform en haar algemene voorwaarden (AV) en algemene diensten voorwaarden (ADV), welke erotische video- en telefoondiensten zij aanbieden aan belanghebbendes klanten. De
agentszijn verplicht de door hen aangeboden diensten zelf – overeenkomstig het door het opgestelde profiel - te verlenen. De belanghebbende is verplicht de
agentseen vergoeding te betalen voor de diensten die zij belanghebbendes klanten hebben geleverd. De
agentskunnen de klanten niet rechtstreeks aanspreken voor betaling. De Inspecteur heeft niet kunnen vaststellen dat de belanghebbende werkgeversgezag kan uitoefenen over de
agents. Door het ontbreken van zo’n gezagsrelatie is geen sprake van een dienstbetrekking als bedoeld in art. 7:160 Burgerlijk wetboek (BW).
livemee om te beoordelen of de
agentconform de AV en de AVD werkt. Indien een
agentdaaraan driemaal niet voldoet, maakt de belanghebbende voor die
agentloggen op het platform onmogelijk.
agentssekswerkers zijn in de zin van art. 5a van Rariteitenbesluit (zie voetnoot 1).
agentseen fictieve dienstbetrekking oplevert als bedoeld in art. 5 WAO/WW/ZW jo. art. 5a Rariteitenbesluit en of de belanghebbende is aan te merken als werkgever van de
agents. De belanghebbende stelde primair dat art. 5a Rariteitenbesluit en art. 2ca Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (Uitvoeringsbesluit LB) onverbindend zijn. Subsidiair stelde zij dat art. 5a en art. 6 Rariteitenbesluit niet van toepassing zijn op de activiteiten van de
agentsen de belanghebbende, zich beroepende op algemene rechtsbeginselen, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en Europeesrechtelijke beginselen zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van
détournement de pouvoir, het motiveringsbeginsel, het legaliteitsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het Europese verbod van willekeur, het Europese discriminatieverbod, EU- Vo. 883/2004, het EVRM, het EU-Handvest van de Grondrechten, de AVG, de Dienstenrichtlijn, de Richtlijn gelijke behandeling, de Richtlijn inzake elektronische handel en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM.
agentin de arbeidsverhouding met de belanghebbende als sekswerker kan worden beschouwd in de zin van die bepalingen:
agentshun werkzaamheden als dergelijke zelfstandigen hebben verricht. Art. 5a Rariteitenbesluit is tenslotte evenmin van toepassing op de arbeidsverhouding van de persoon die de arbeid rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden, maar dat geval is gesteld noch aannemelijk geworden. Nu verder vast staat dat de belanghebbende verplicht is om de
agentsloon te betalen, heeft de Rechtbank geoordeeld dat zich een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in art. 5a Rariteitenbesluit voordoet en de belanghebbende werkgever van de
agentsis als bedoeld in art. 6 Rariteitenbesluit.
agentswordt volgens het Hof gekenmerkt doordat:
agentszijn geen sekswerkers als bedoeld in dat besluit omdat zij niet fysiek werkzaam zijn in de prostitutiebranche. In de geschiedenis van art. 5a Rariteitenbesluit ziet het Hof geen aanwijzing dat de besluitgever onder sekswerkers ook zou hebben willen begrijpen degene die haar werkzaamheden verricht zonder enige vorm van fysiek contact met of fysieke aanwezigheid van een klant.
NTFR2021/3182) becommentarieert ’s Hofs uitspraak als volgt:
3.Het geding in cassatie
agents. Het Hof verzuimt om aan te geven wat hij verstaat onder een prostituee of een sekswerker. Art. 5a Rariteitenbesluit is juist ruim geformuleerd om het dynamisch te kunnen toepassen bij zich wijzigende maatschappelijke ontwikkelingen en om ook gevallen zoals dat van de belanghebbende er onder te kunnen begrijpen.
agentshebben geen arbeidsverhouding met het platform, dat slechts ondersteunende technische en faciliterende dienst en verleent zonder zeggenschap over of invulling van de te verrichten arbeid. Gezien de beperkingen van de delegatie, hoefde het Hof volgens de belanghebbende dan ook niet in te gaan op de vraag of de
agentssekswerker zijn als bedoeld in het Rariteitenbesluit. Overigens zijn zij dat volgens de belanghebbende niet bij gebrek aan fysiek contact. Zij communiceren digitaal met hun klanten en verlenen aldus een 'elektronische dienst' in de zin van Richtlijn 2000/31/EG inzake Elektronische Handel. De belanghebbende verwijst naar de conclusie van de A-G in de BTW-zaak
WebmindLicences(C-419/14).
Directive on improving working conditions in platform work [4] , waaruit volgt dat zich pas een fictieve dienstbetrekking kan voordoen als het platform ‘controle’ uitoefent over de werkzaamheden. Daarvan is geen sprake. Belanghebbendes platform is een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van de EU-Richtlijn inzake elektronische handel [5] . De belanghebbende acht het beroep in cassatie ongegrond.
4.Wettekst en parlementaire geschiedenis
lock downs, een heel andere betekenis dan destijds, toen men vermoedelijk vooral dacht aan garnalenpelsters en dergelijke.
Artikel 4.
Artikel 4.
5.Rechtspraak
BNB1995/218 [22] achtte u de aanwijsregel voor de arbeidsverhouding van artiesten niet van toepassing in een geval waarin muziekstudenten deelnamen aan
jam sessionsin een discotheek tegen slechts een kostenvergoeding omdat de delegatie in art. 4(c) Wet LB 1964 waarop die aanwijsregel gebaseerd was, daarvoor niet bedoeld was:
consulting-overeenkomst “hoe dan ook als dienstbetrekking in de zin van de Wet LB moet worden gekwalificeerd”, omdat was voldaan aan de criteria van art. 4(e) Wet LB 1965 jo. artt. 2c en 2e UB LB 1965: [26]
agents.
6.Literatuur
Beloning en Belasting2021/0195 (ik laat sommige voetnoten weg): [31]
2.De fictieve dienstbetrekkingen
4.Houdbaarheid fictieve dienstbetrekkingen
7.Beoordeling van het middel
agentshebben via belanghebbendes e-platform “erotisch getinte” video- en telefoondiensten verricht voor belanghebbendes klanten. Bij afwezigheid van een gezagsverhouding tussen de
agentsen de belanghebbende bestaat tussen hen geen civielrechtelijke dienstbetrekking (art. 7:610 BW). [34] De Inspecteur heeft de
agentsechter als sekswerker in de zin van art. 5a Rariteitenbesluit aangemerkt en hun arbeidsverhoudingen met de belanghebbende daarom als fictieve dienstbetrekking aangemerkt.
agents, zoals boven (4.3-4.5) bleek, alleen onder letter d van de delegerende artt. 5 WAO/WW/ZW kan vallen, is de in de artt. 5(d) WAO/WW/ZW gedelegeerde bevoegdheid mijns inziens daarom beperkt tot de arbeidsverhouding van personen die tegen beloning persoonlijk arbeid verrichten, mits die arbeidsverhouding maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een civielrechtelijke dienstbetrekking.
agentsjegens de belanghebbende maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een civielrechtelijke dienstbetrekking. Het verwijt van de Staatssecretaris dat het Hof ten onrechte een “eigen toets aanlegt, […] terwijl de wet die bevoegdheid heeft neergelegd bij de besluitgever,” lijkt mij dan ook onterecht: het gaat niet om enige eigen toets van de rechter, maar om de toets die het parlement bij formele wet heeft aangelegd, expliciet juist om de aanwijsbevoegdheid van de regering te beperken.
settingwaarbinnen een gedetineerde arbeidt, wordt volgens de CRvB zodanig overheerst door diens vrijheidsberoving dat “elke vergelijking met de (…) begrippen dienstbetrekking en arbeidsverhouding en met de in art. 8 (WW) bedoelde werkzaamheden mank gaat.”
BNB1995/218 oordeelde u dat geen loonbelasting hoeft te worden ingehouden op kostenvergoeding voor musici die
jam sessionsin een discotheek hielden hoewel art. 2(1) UB LB 1965 (tekst 1991) bepaalde dat “als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de artiest”. Een aanwijzing van dergelijke
gigsals fictieve dienstbetrekking lag volgens u buiten de gedelegeerde bevoegdheid van de regering omdat de delegerende bepaling (art. 4(c) Wet LB 1965) door de formele wetgever niet was bedoeld voor dergelijke situaties. Evenzo moest het Hof in casu dus nagaan of de aanwijzing van sekswerkers in het Rariteitenbesluit door de formele wetgever wel bedoeld is voor situaties zoals die van de litigieuze
agents.
agentsop wezenlijke punten zodanig afwijkt van gebruikelijk bij een civielrechtelijke dienstbetrekking dat zij maatschappelijk niet gelijk kan worden gesteld met een civielrechtelijke dienstbetrekking. Dat oordeel verraadt mijns inziens geen rechtskundig onjuist inzicht in het karakter van een civielrechtelijke dienstbetrekking en lijkt mij geenszins onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, gegeven ’s Hofs constateringen dat de
agents(i) vrij zijn om hun werktijd(en) zelf te bepalen; (ii) hun profiel op belanghebbendes website geheel naar eigen inzicht opstellen; (iii) vrij zijn om andere of aanvullende afspraken met de gebruikers van belanghebbendes platform te maken buiten dat platform om; en (iv) geen voorzieningen van de belanghebbende krijgen anders dan toegang tot het platform.
agentsgeen sekswerkers zijn in de zin van art. 5a Rariteitenbesluit. [36] Mijns inziens strandt deze klacht omdat hij zich richt tegen een oordeel ten overvloede. Of de
agentsal dan niet sekswerkers zijn in die betekenis, doet immers niet ter zake als de besluitgever überhaupt niet bevoegd is om hun arbeidsverhouding aan te wijzen als fictieve dienstbetrekking bij gebrek aan voldoende maatschappelijke vergelijkbaarheid met een civielrechtelijke dienstbetrekking. Aan toetsing aan de voorwaarden in het besluit komt men dan niet toe omdat het besluit niet het geval van deze
agentsomvat.
agentsniet voldoen aan de definitie van ‘sekswerker’ in art. 5a(2) Rariteitenbesluit (zie 4.1 hierboven) omdat hun video- en telefoondiensten niet beantwoorden aan de omschrijving ‘tegen betaling seksuele handelingen met of voor een ander verrichten’. De Staatssecretaris stelt [37] dat tussen de partijen vast zou staan dat de
agentstegen betaling seksuele handelingen verrichten “vóór een ander”, maar dat lees ik noch in de vaststellingsovereenkomst, noch in de feitenvaststelling door het Hof. [38] Gezien de boven (onderdeel 4) weergegeven wetsgeschiedenis en de mede niet-fiscale prostitutie-beleidsachtergrond van het Rariteitenbesluiten meen ik dat de sekswerkersregeling ook naar haar doel en strekking niet van toepassing is op de litigieuze
agents. Uit de Nota van toelichting bij de introductie ervan (zie 4.18 hierboven) en uit de boven (4.19) aangehaalde brieven van de regering aan de Kamer in de aanloop naar de sekswerkersregeling volgt dat de besluitgever de prostitutiebranche voor ogen had. Dat lijkt mij een andere branche dan die van de
agents. Prostitutie [39] kenmerkt zich, zoals het Hof overweegt (r.o. 4.9) door fysiek contact met of althans fysieke aanwezigheid van (een) klant(en) en, naar blijkt uit de boven geciteerde beleidsdocumenten, maatschappelijk onwenselijke afhankelijkheid van uitbaters. Uit het proces-verbaal van de Hofzitting blijkt dat ook de Inspecteur meent “dat de agents niet kunnen worden aangemerkt als prostituees”, [40] terwijl uit ’s Hofs feitelijke vaststellingen volgt dat de
agentsgeenszins, laat staan in maatschappelijk onwenselijke mate, in hun bestaan afhankelijk zijn van de belanghebbende.