Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] B.V., te [woonplaats] (gemachtigde: mr. I. van der Meer)
en
de Autoriteit Consument & Markt (ACM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
30 september 2021 om 10 uur uitvoeren en daarna ieder half jaar. Indien [naam 1] niet, niet volledig, of niet tijdig aan deze lastgeving voldoet, zal [naam 1] een dwangsom van EUR 8.900 per week of gedeelte van een week verbeuren, met een maximum van EUR 89.000.
4 januari 2022 (in totaal tien weken) de opgelegde last onder dwangsom heeft overtreden. Er zijn volgens de ACM geen bijzondere omstandigheden bekend op grond waarvan van invordering van de verbeurde dwangsom zou moeten worden afgezien.
11 oktober 2021. Het bezwaarschrift van 22 november 2021 is daarmee ruim buiten die termijnen ingediend. Er is volgens de ACM geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
“Ik verzoek u daarom met klem alles in her overweging te nemen […]”en het daaraan voorafgaande telefoongesprek met de ACM dat zij zich niet kon verenigen met de last en daartegen bezwaar had. Uit het enkele feit dat [naam 1] in haar e-mail heeft aangegeven begrip te hebben voor het werk van de ACM en de handhaving van de regels kan niet, zoals de rechtbank heeft geconstateerd, worden afgeleid dat [naam 1] geen bezwaar had tegen het dwangsombesluit. De rechtbank maakt ten onrechte geen onderscheid tussen het willen meewerken aan oplossingen in goed overleg en het gedwongen worden tot medewerking door middel van dwangsommen. Het is onzorgvuldig van de ACM dat zij van het telefoongesprek geen telefoonnotitie heeft gemaakt waardoor de bewijspositie van [naam 1] onevenredig is aangetast. Verder is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de door [naam 1] aangehaalde jurisprudentie waardoor de uitspraak onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit die jurisprudentie blijkt dat in het geval van twijfel over de vraag of sprake is van een bezwaar de burger/ondernemer het voordeel van de twijfel moet genieten. De ACM had ten minste aan [naam 1] moeten vragen of zij met haar e-mail beoogde bezwaar te maken tegen het dwangsombesluit. Als de e-mail slechts uit die ene zin had bestaan, dan was wel sprake geweest van een bezwaarschrift, aldus [naam 1] .
e-mailcorrespondentie is de ACM niet gebleken dat [naam 1] het niet eens was met het dwangsombesluit. De ACM ziet niet waarom hierover twijfel had moeten bestaan bij de ACM en dat de ACM daar navraag naar had moeten doen.
2 augustus 2021 terecht niet heeft aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het dwangsombesluit en overweegt daartoe als volgt.
4 januari 2022).
14 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:131), mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de ACM kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Als een toezichtrapport niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent evenwel niet dat het bestuursorgaan zijn besluit niet (uitsluitend) op het toezichtrapport mocht baseren. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen toch onjuist zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 19 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:514).
8.1.1. De ACM stelt terecht dat uit de lastoplegging duidelijk blijkt waar de overtredingen van eiseres uit bestaan. Ook stelt zij terecht dat het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven is om aan de consumentenregelgeving te voldoen en dat het geen standaardpraktijk is dat de ACM, bij niet naleving van een last onder dwangsom, uitgebreide begeleiding aan de overtreder geeft om hem te helpen bij het beëindigen van de overtredingen.
[…]”
5 november 2021 tien willekeurig gekozen URL’s bezocht. Op 11 november 2021 heeft de ACM dezelfde tien URL’s van 5 november 2021 bezocht en zeventien andere (nieuwe) URL’s. Tijdens de derde controle van 16 november 2021 heeft de ACM uitsluitend tien andere (nieuwe) URL’s bezocht. Deze tien URL’s heeft de ACM vervolgens wekelijks bezocht tot het eind van de controleperiode. Vanaf de derde controle op 16 november 2021 heeft de ACM tot het eind van de controleperiode dus steeds dezelfde tien URL’s bezocht om te controleren of [naam 1] de last heeft overtreden.
12 november 2021 nog heeft bericht dat alle gemelde constateringen zijn verholpen nadat de ACM [naam 1] met haar brief van 10 november 2021 had geïnformeerd over het verbeuren van dwangsommen vanwege de daarin genoemde overtredingen. Vervolgens heeft [naam 2] , zo volgt uit de telefoonnotitie van de ACM van het gesprek op 15 november 2021, de ACM verzocht over de overtredingen die de ACM nog zag, geïnformeerd te worden, waartoe de ACM niet bereid was.
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van het invorderingsbesluit betreft;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het invorderingsbesluit;
- draagt de ACM op het betaalde griffierecht van € 559,- aan [naam 1] te vergoeden;
- veroordeelt de ACM in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 1.814,-.