ECLI:NL:CBB:2023:229

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
20/856
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsommen in het kader van de Wet dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wet dieren. De minister had vastgesteld dat de appellant niet had voldaan aan de opgelegde last, wat leidde tot de invordering van een dwangsom van € 3.000,-. De appellant betwistte de rechtmatigheid van de controles die door de NVWA waren uitgevoerd, en stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de overtredingen. Het College oordeelde dat de controles rechtmatig waren en dat de appellant als houder van de varkens kon worden aangemerkt, ondanks zijn betwisting van het eigenaarschap. Het College concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de overtredingen had kunnen verhelpen als hij eerder op de hoogte was gesteld van de bevindingen van de eerste controle. De invordering van de dwangsommen werd daarom gerechtvaardigd geacht, en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/856

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , appellant

(gemachtigde: mr. W.G.N.M. van Caam),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Op 8 januari 2019 heeft verweerder aan appellant een last onder dwangsom opgelegd.
Met het besluit van 9 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant meegedeeld dat niet is voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom en dat daarom een dwangsom van in totaal € 3.000,- van appellant wordt ingevorderd.
Met het besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft vervolgens op 11 november 2022 nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Aan de zitting hebben partijen en hun gemachtigden deelgenomen. Namens verweerder was ook [naam 2] aanwezig.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Met het besluit van 8 januari 2019 heeft verweerder aan appellant een last onder dwangsom (het dwangsombesluit) opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd). Appellant is hierbij opgedragen om, voor zover hier van belang, binnen één week na dagtekening van de last de volgende maatregel te nemen vanwege overtreding van artikel 2.22, eerste lid, van het Bhd:
“Zorg ervoor dat varkens permanent over voldoende materiaal beschikken om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.”
Volgens het dwangsombesluit verbeurt appellant een dwangsom van € 1.500,- per maatregel als tijdens een controle blijkt dat hij de overtredingen niet heeft opgeheven of als appellant de overtredingen, nadat hij deze heeft opgeheven, opnieuw begaat. Aan het besluit is een termijn van twee jaar verbonden en een maximaal dwangsombedrag van € 4.500,- per maatregel.
1.3
Uit het rapport van bevindingen van 13 februari 2020 (het rapport) blijkt dat toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controles bij appellant hebben uitgevoerd op 22 januari 2020 en 3 februari 2020. Zij hebben op beide data geconstateerd dat appellant niet aan de hiervoor omschreven maatregel had voldaan. In het rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende.
Controle op 22 januari 2020:
“Op woensdag 22 januari 2020 werd ik, toezichthouder [naam 3] omstreeks 14.30 uur
gebeld door [naam 4] , aspirant politieagente van het team [plaats 2] , politie
[…] .
Zij deelde mij mede dat zij op het bedrijf van [naam 1] gelegen aan de [adres] , [plaats 1] kadavers van varkens had aangetroffen. Tevens deelde zij mede dat zij in stallen aan de achterzijde van het terrein varkens had
aangetroffen die onder andere niet beschikten over drinkwater.
Verder werd deze controle uitgevoerd naar aanleiding van het geldende Besluit van het Team Bestuurlijke Maatregelen van de NVWA met kenmerk 201805951.
(…)
Naar aanleiding van het bovenstaande bevond ik, toezichthouder [naam 3] mij op woensdag 22 januari 2020 omstreeks 15.15 uur aan de [adres] , [plaats 1] .
(…)
Nadat ik, toezichthouder [naam 3] de 3 afdelingen van de stal was binnengegaan heb ik
vastgesteld dat in de verschillende hokken van de afdelingen varkens (gelten,
gespeende biggen, zeugen met biggen) werden gehouden.
Tijdens de controle zag ik dat in verschillende hokken waarin varkens verbleven geen
en/of onvoldoende afleidingsmateriaal (…) aanwezig was om te onderzoeken en
om mee te spelen.
Ik zag in enkele hokken een plastic stuk tyleenslang om een buis van een kraambox zitten. Ik zag in een enkel hok een stuk ketting hangen. Ik zag in een enkel hok een
bal liggen. Ik zag dat de betreffende hokken waarin varkens verbleven niet waren
ingestrooid met bijvoorbeeld zaagsel, ik zag geen restanten van stro, turf of
andersoortig materiaal dat eetbaar, vernieuwend of wroetbaar is en wat kan dienen als
materiaal om te onderzoeken en mee te spelen.
(…)
Ik zag dat het bovenstaande ook het geval was bij de 2 zeugen die afzonderlijk werden gehouden in een hok aan de buitenzijde van de stal. Ik zag in 1 van de hokken een bal liggen.”
Controle op 3 februari 2020:
“Wij zagen dat in het 2e hok aan de rechterzijde van deze afdeling 1 zeug met biggen
werd gehouden. Wij zagen dat er enkel een stuk tyleenslang om een buis van de
kraambox was bevestigd dat diende als afleidingsmateriaal.
Wij zagen dat in het 4e hok aan de rechterzijde van deze afdeling 2 gelten werden
gehouden. Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
(…)
Wij zagen dat in het 1e hok aan de linkerzijde van deze afdeling 1 zeug met biggen
werd gehouden. Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
Wij zagen dat in het 2e hok aan de linkerzijde van de afdeling 10 varkens (gespeende
biggen) met een gewicht van ongeveer 20 kilogram werden gehouden. Wij zagen dat
er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was. (…)
Wij zagen dat er in het 3e hok aan de linkerzijde van de afdeling 3 gelten werden
gehouden met een leeftijd van naar schatting 5-6 maanden. Wij zagen dat er om een
buis van het kraamhok dat in het hok stond een stuk tyleenslang was bevestigd dat
diende als afleidingsmateriaal. Wij zagen dat aan een buis van het kraamhok een stuk
linnen band met gesp aan het kraamhok hing dat kennelijk diende als
afleidingsmateriaal.
Wij zagen dat er onvoldoende afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
(…)
Wij zagen dat er in het 4e hok aan de linkerzijde van de afdeling 3 gelten werden
gehouden met een leeftijd van naar schatting 5-6 maanden. Wij zagen dat er geen
afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
(…)
Wij, toezichthouders [naam 3] en [naam 2] bevonden ons in afdeling 2 van de stal.
Wij zagen dat in het le hok aan de rechterzijde van de afdeling 1 zeug met biggen
werd gehouden.
Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
Wij zagen dat in het 2e hok aan de rechterzijde van deze afdeling 4 vleesvarkens
werden gehouden. Gelet op de grootte en bouw waren deze varkens ouder dan 3
maanden.
Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
(…)
Wij zagen dat er in het 3e hok aan de rechterzijde van deze afdeling 7 gespeende
biggen werden gehouden.
Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
(…)
Wij zagen dat in het le hok aan de rechterzijde van de afdeling 1 zeug met biggen
werd gehouden.
Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
Wij zagen dat in het le hok aan de linkerzijde van deze afdeling 5 vleesvarkens werden
gehouden. Gelet op de grootte en bouw waren deze varkens ouder dan 3 maanden.
Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
(…)
Wij zagen dat in het 2e hok aan de linkerzijde van deze afdeling 4 vleesvarkens werden
gehouden. Gelet op de grootte en bouw waren deze varkens ouder dan 3 maanden.
Wij zagen dat er geen afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
(…)
Wij, toezichthouders [naam 3] en [naam 2] bevonden ons in afdeling 3. Wij zagen dat
in 2 hokken aan de achterzijde varkens werden gehouden.
Wij zagen dat in het linker hok 11 gemerkte (vlees)varkens werden gehouden. Wij
zagen dat er enkel een bal die diende als afleidingsmateriaal in het hok aanwezig was.
Wij wisten dat er onvoldoende afleidingsmateriaal voor de varkens in het hok aanwezig
was.
Wij zagen dat in het rechter hok 2 zeugen werden gehouden. Wij zagen dat er enkel
een bal en een stuk ketting in het hok aanwezig waren die dienden als
afleidingsmateriaal voor de varkens.
Wij wisten dat er onvoldoende afleidingsmateriaal voor de varkens in het hok aanwezig
was.
(…)
Wij, toezichthouders [naam 3] en [naam 2] bevonden ons in een hok aan de
buitenzijde van de stal. Wij zagen dat er 2 hokken aanwezig waren. Wij zagen dat er in
ieder hok een zeug werd gehouden. Wij zagen dat er in de hokken geen
afleidingsmateriaal voor de varkens aanwezig was.
Wij zagen dat de betreffende hokken waarin de zeugen, varkens verbleven niet waren
ingestrooid met bijvoorbeeld zaagsel, ik zag geen restanten van stro, turf of
andersoortig materiaal dat eetbaar, vernieuwend of wroetbaar is en wat kan dienen als
materiaal om te onderzoeken en mee te spelen.
(…)
Gelet op de bovenstaande bevindingen wisten wij dat er op het bedrijf van overtreder [naam 1] 55 varkens aanwezig waren die niet beschikten over (voldoende) afleidingsmateriaal om te onderzoeken en/of mee te spelen.”
2. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, vastgesteld dat niet voldaan is aan bovengenoemde maatregel in de last onder dwangsom en dat appellant daarmee van rechtswege een dwangsom heeft verbeurd van € 1.500,- per controle. Dat houdt in dat appellant in totaal € 3.000,- heeft verbeurd. Appellant is het hiermee niet eens.
Standpunten van partijen
Standpunt van appellant
3. Appellant voert aan dat de controle op 22 januari 2020 een rechtmatige grondslag ontbeert. Deze controle heeft plaatsgevonden op verzoek van de politie die in het kader van een zogeheten “veegweek” de stal van appellant heeft doorzocht, zonder rechtmatige grondslag. Dit brengt mee dat ook de controle van verweerder een rechtmatige grondslag ontbeert. Appellant was niet aanwezig bij de controle op 22 januari 2020 en is na afloop hiervan niet op de hoogte gebracht. Verweerder heeft appellant aldus de mogelijkheid ontnomen om de nodige verbeteringen aan te brengen. Ook is de periode tussen de controles dermate kort dat de inspecteurs in redelijkheid niet konden verwachten dat de situatie op
3 februari 2020 zou zijn veranderd ten opzichte van 22 januari 2020. Het opleggen van dwangsommen per controle is in strijd met artikel 5:32b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De dwangsom kan niet twee keer verbeurd zijn, omdat geen sprake is van twee verschillende overtredingen op 22 januari 2020 en 3 februari 2020. Het is één doorlopende overtreding. Ten slotte stelt appellant dat hij niet de eigenaar en niet de verantwoordelijke is voor de varkens waar het hier om gaat.
Standpunt van verweerder
4. Verweerder stelt vast dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het
besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd en dat dit besluit dan ook in
rechte is komen vast te staan. Volgens vaste jurisprudentie kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is, maar die situatie doet zich niet voor, omdat appellant niet betwist dat hij de overtreding heeft gepleegd en overtreder is. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de controle die toezichthouders van de NVWA op 22 januari 2020 hebben uitgevoerd rechtmatig was. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 april 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:2580). Volgens verweerder was de controle die de toezichthouders van de NVWA op 3 februari 2020 hebben uitgevoerd evenmin onrechtmatig, omdat appellant op de hoogte had kunnen en moeten zijn van de controle van 22 januari 2020 en maatregelen had moeten nemen om de geconstateerde gebreken te verhelpen. Verweerder is van mening dat het houden van een hercontrole redelijkerwijs noodzakelijk is voor de vervulling van de taak van de toezichthouder. Daarnaast zijn de tijdstippen van het toezicht (twee maal kort achter elkaar) niet onevenredig bezwarend voor appellant, mede omdat zijn werknemers op de hoogte waren van de controle van 22 januari 2020.
Beoordeling door het College
5. Voor de beoordeling van deze zaak gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
6.1
Ter beoordeling staat de vraag of verweerder met het invorderingsbesluit terecht is overgegaan tot invordering van twee dwangsommen van elk € 1.500,-. Hierover overweegt het College als volgt.
Houder van de varkens
6.2
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren wordt onder houder verstaan: eigenaar, houder of hoeder. Appellant heeft pas ter zitting aangevoerd dat hij niet de eigenaar van of verantwoordelijke voor de desbetreffende varkens is, noch de eigenaar van de grond waarop de stal met varkens stond. Daargelaten dat appellant wel in een zeer laat stadium met deze stelling is gekomen, geeft het enkele feit dat appellant geen eigenaar zou zijn van de desbetreffende varkens het College geen aanleiding te oordelen dat appellant niet als houder als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren kan worden aangemerkt. Appellant is namelijk, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, niet alleen in het bezit van de sleutel van de stal waarin de varkens verblijven, maar hij verzorgt de varkens ook, hij betaalt de rekeningen van de dierenarts en in elk geval één van de varkens stond geregistreerd op het Unieke Bedrijfsnummer van appellant.
Rechtmatigheid van de controle
6.3.1
Appellant voert aan dat de controle op 22 januari 2020 een onrechtmatige grondslag heeft. Volgens appellant is de politie onrechtmatig zijn woning binnengetreden en heeft de politie toen een sleutel gevonden waarmee de stal is geopend. De politie was niet bevoegd de stal van appellant te betreden en heeft deze onrechtmatig doorzocht en daaruit informatie verkregen op grond waarvan de toezichthouder van de NVWA is opgeroepen. Het mogelijke bewijs is volgens appellant onrechtmatig verkregen, omdat de onrechtmatigheid van het politieoptreden ook aan de daaruit voortvloeiende controle door de NVWA kleeft. Het College overweegt daarover het volgende.
6.3.2
Op grond van artikel 5:15, eerste lid, van de Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
In aanvulling op dit artikel zijn toezichthouders van de NVWA op grond van artikel 8.2 van de Wet dieren ook bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. Toezichthouders van de NVWA zijn dus ook zonder de aanleiding van een politiecontrole bevoegd op grond van deze wetsartikelen te onderzoeken of appellant uitvoering geeft aan de last (zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 11 februari 2021, ECLI:NL:CBB:2021:145, onder 5.2). Het College stelt verder vast dat de overtredingen (alleen) zijn gebaseerd op de bevindingen van de toezichthouders van de NVWA. In zoverre is dan ook niet relevant wat daaraan voorafgaand, bij een controle door de politie, is gebeurd. Appellant betwist ook niet dat de toezichthouders van de NVWA bevoegd waren zijn stal te betreden. Het College komt daarom tot de conclusie dat de controle van de toezichthouders van de NVWA op
22 januari 2020 rechtmatig is geweest en dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op de constateringen die de toezichthouders bij die controle hebben gedaan, zoals neergelegd in het rapport. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Invordering
6.4.1
Het College stelt vast dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 8 januari 2019 waarmee de last onder dwangsom is opgelegd. Dit betekent dat dit besluit in rechte is komen vast te staan. Volgens vaste jurisprudentie kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. Appellant betwist niet dat ten tijde van de controles sprake was van overtredingen zoals omschreven in het rapport. Hoewel appellant betwist dat hij degene is die de overtredingen heeft gepleegd, heeft het College reeds hierboven onder 6.2 geoordeeld dat er geen aanleiding is om hem niet als houder van de varkens aan te merken. Naar het oordeel van het College is dan ook geen sprake van een uitzonderlijk geval. Het voorgaande betekent dat de door appellant aangevoerde grond dat verweerder niet per controle een dwangsom mag opleggen, voor zover deze grond ziet op de rechtmatigheid van het dwangsombesluit, voor het College geen aanleiding vormt voor het oordeel dat verweerder had moeten afzien van invordering.
6.4.2
Appellant stelt dat hij vóór de controle van 3 februari 2020 niet in kennis is gesteld van het resultaat van de controle van 22 januari 2020, waardoor hij de overtreding niet ongedaan kon maken, en dat hij daarom slechts één dwangsom heeft kunnen verbeuren. Uit het rapport volgt dat appellant niet aanwezig was bij de controle van 22 januari 2020. Het argument van verweerder dat appellant desondanks kon weten van deze controle, omdat tijdens de controle twee van zijn medewerkers aanwezig waren die hiervan kennis hadden, acht het College niet aannemelijk en overtuigend. In het rapport wordt namelijk vermeld dat ten tijde van de controle op 22 januari 2020 niemand is aangetroffen ter plaatse. Voor zover dit al anders zou zijn, overweegt het College dat appellant ter zitting onweersproken heeft verklaard dat ter plaatse Poolse arbeidsmigranten een woning huurden, dat zij alleen de Poolse taal spraken, en voorts dat deze personen geen medewerkers van hem waren. Als deze personen al hebben begrepen wat de toezichthouders van de NVWA kwamen doen, dan hoeven zij nog niet begrepen te hebben welke overtredingen de toezichthouders hebben geconstateerd. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat appellant niet vóór 3 februari 2020 in kennis is gesteld van de overtreding geconstateerd op 22 januari 2020 en dat niet aannemelijk is dat appellant desondanks vóór 3 februari 2020 van die constatering op de hoogte kon zijn.
6.4.3
De vraag is vervolgens of appellant eerst had moeten worden ingelicht over de (eerste) constatering dat de last onder dwangsom niet was nageleefd, voordat verweerder ook een dwangsom kon invorderen voor de niet-naleving die bij de tweede controle is geconstateerd. Het College stelt vast dat dwangsommen van rechtswege worden verbeurd door het niet voldoen aan de last onder dwangsom. De vaststelling in het primaire besluit dat en tot welk bedrag dit is geschied is nodig om de geldschuld te kunnen invorderen, maar doet haar niet ontstaan. De door appellant bepleite verplichting voor verweerder om hem voorafgaand aan de tweede controle op de hoogte te stellen van de eerste constatering dat niet was voldaan aan de last onder dwangsom, verdraagt zich niet met het wettelijk systeem dat uitgaat van de verbeurte van de dwangsom van rechtswege in het geval een last niet wordt nageleefd. Het is namelijk het (in dit geval onherroepelijke) dwangsombesluit en de daaraan gekoppelde (hier op 15 januari 2019 al verstreken) begunstigingstermijn, dat de functie heeft van een laatste waarschuwing. Appellant was dus op de hoogte van de overtreding en heeft de begunstigingstermijn om die te beëindigen ongebruikt laten verstrijken. Het voorgaande zou anders kunnen zijn als appellant aannemelijk zou hebben gemaakt dat hij de overtreding voorafgaand aan de tweede controle alsnog ongedaan zou hebben gemaakt als hij was geïnformeerd over de bevindingen van de eerste controle. Nu appellant dit niet aannemelijk heeft gemaakt, is geen sprake van causaal verband tussen het niet (eerder) informeren van appellant door verweerder over het resultaat van de eerste controle en het verbeuren van de tweede dwangsom. Het College ziet dan ook geen aanwijzingen dat verweerder hier onzorgvuldig heeft gehandeld.
6.4.4
Voor zover appellant heeft betoogd dat verweerder niet per controle een dwangsom mag opleggen omdat sprake is van één doorlopende overtreding, overweegt het College dat deze grond niet slaagt, nu het in artikel 2.22, eerste lid, van het Bhd genoemde verrijkingsmateriaal (stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal) naar zijn aard voortdurend aanvulling of vernieuwing behoeft.
6.4.5
Appellant betwist niet dat hij de opgelegde maatregel ten aanzien van de hokverrijking op 22 januari 2020 niet heeft nageleefd. Dit betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellant de opgelegde maatregel op 22 januari 2020 niet heeft uitgevoerd en dat de voor deze maatregel opgelegde dwangsom van € 1.500,- is verbeurd. Appellant heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om van invordering van deze verbeurde dwangsom af te zien.
Conclusie
7.1
Het beroep is ongegrond.
7.2
Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. T. Pavićević en mr. P. Glazener, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 mei 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. I.S. Post
Bijlage: Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:11
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:15
1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.
3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
(…)
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 5:32b
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Artikel 5:33
Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Artikel 5:37
1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
(…)
Artikel 5:39
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
(…)
Wet dieren
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- houder: eigenaar, houder of hoeder;
(…)
Artikel 8.1 Aanwijzing toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren en andere personen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 8.2 Aanvullende toezichtsbevoegdheden
In aanvulling op artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn de in de artikelen 8.1, eerste lid, en 8.14, eerste lid, bedoelde ambtenaren en personen bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Besluit houders van dieren
Artikel 2.22 Verrijking en vloerbedekking
1. Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.
(…)