6.3Niet in geschil is en ook voor het College staat vast dat de maatschap de verplichting ten aanzien van runderen tot het centraal melden van mutaties aan het I&R-gegevensbestand, het hebben van een bedrijfsregister, voorschriften wat er in het bedrijfsregister vermeld moet worden en termijnen die moeten worden aangehouden, niet heeft nageleefd en dat sprake is van opzet. Op het gebied van gezondheid heeft de minister dus terecht een korting van 20% vastgesteld.
6.4.1Wat betreft de verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel en wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt een dierenarts te raadplegen, stelt het College vast dat de maatschap niet betwist dat zij die verplichting zowel op 27 september 2022 als op 5 oktober 2022 opzettelijk niet heeft nageleefd. Zij betoogt dat de minister de daarmee gemoeide korting niet mocht verhogen van 20% naar 30%, omdat op 5 oktober 2022 geen sprake was van een herhaling. Dit betoog slaagt niet.
6.4.2In het rapport van bevindingen 1 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“[…]
Bevindingen dinsdag 27 september 2022:
[…]
Ten aanzien van de volgende overtreden artikelen hebben wij, [namen toezichthouders], de volgende bevindingen vastgesteld:
Artikel 1.7 onder c van het Besluit houders van dieren. (Passende wijze verzorgen)
Artikel 2.4 lid 5 van het Besluit houders van dieren. (Dierenarts raadplegen)
Wij zagen dat er op de deel/grupstal een schaap in het stro lag. Wij zagen dat dit schaap niet meer kon staan. Wij zagen dat dit schaap nog een ademhaling had en nog iets bewoog met zijn poten en kop. Wij zagen dat er voor dit schaap geen voer en water beschikbaar was.
Op mijn vraag of er al een dierenarts voor dit schaap was geconsulteerd antwoordde
[naam 2] als volgt: "Dit schaap heb ik enkele dagen geleden achter de dijk uit
de sloot gehaald. Hier is nog geen dierenarts bij geweest."
[…]
Tijdens de controle heb ik [naam toezichthouder] [naam 2] opdracht gegeven om zijn dierenarts te consulteren voor het zieke lam.
[…]”
6.4.3Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport van bevindingen 1. Uit de hiervoor onder 6.4.2 weergegeven passages uit dat rapport blijkt dat de maatschap diezelfde dag in kennis is gesteld van de niet-naleving op 27 september 2022. Gesteld noch gebleken is dat de maatschap niet de mogelijkheid heeft gehad om de nodige maatregelen te nemen om de niet-naleving te beëindigen.
6.4.4De conclusie is dat de minister op het gebied van dierenwelzijn terecht een korting van 30% heeft vastgesteld.
Gevallen van niet-naleving door nalatigheid
6.5.1Wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, wordt een verlaging van in de regel 3% toegepast, zo volgt uit artikel 39, eerste lid, eerste alinea, van Verordening 640/2014. Het betaalorgaan kan op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving dat de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, van Verordening 640/2014 genoemde criteria, besluiten om
– kort gezegd – dat percentage te verlagen tot 1% of te verhogen tot 5% van dat totale bedrag dan wel in bepaalde gevallen om geen gevolg te geven aan de vastgestelde niet-naleving of in het geheel geen verlagingen op te leggen. Op grond van het vierde lid van die bepaling wordt – kort gezegd – de verlaging die voor een niet-naleving overeenkomstig het eerste lid is toegepast, bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving vermenigvuldigd met de factor drie.
6.5.2Artikel 73, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 (Verordening 809/2014) bepaalt dat, indien meer dan één niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde gebied van de randvoorwaarden behoren, die gevallen voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 39, eerste lid, en artikel 40, van Verordening 640/2014 worden beschouwd als één niet-naleving.
6.5.3Op grond van artikel 74, eerste lid, van Verordening 809/2014 wordt, wanneer meer dan één niet-naleving door nalatigheid is geconstateerd en de niet-nalevingen betrekking hebben op verschillende gebieden van de randvoorwaarden, de in artikel 39, eerste lid, van Verordening 640/2014 bepaalde procedure voor de vaststelling van de verlaging afzonderlijk toegepast op elke niet-naleving. De daaruit voortvloeiende verlagingspercentages worden bij elkaar opgeteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 5% van het in artikel 73, vierde lid, van deze verordening bedoelde totale bedrag. Het tweede lid bepaalt dat wanneer een herhaling wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaling, de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar worden opgeteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 15% van het in artikel 73, vierde lid, bedoelde totale bedrag.
6.6.1De minister is voor de gevallen van nalatigheid op het gebied van dierenwelzijn uitgegaan van de maximale korting van 15%. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat in twee gevallen sprake was van herhaling. Dit betreft in de eerste plaats de verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer en drinken te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt en de wijze van toediening zodanig is dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht. Volgens de minister heeft de maatschap deze verplichting op 27 september 2022 en 5 oktober 2022 niet nageleefd en betreft de niet-naleving op 5 oktober 2022 een herhaling. Volgens de minister is hierdoor en vanwege de verzwarende omstandigheden al sprake van de maximale korting van 15%. De maatschap betwist dat zij deze verplichting niet heeft nageleefd, alsook dat sprake is van een herhaling.
6.6.2Anders dan de minister heeft aangevoerd, biedt het rapport van bevindingen 1 geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de maatschap in kennis is gesteld van de hiervoor onder 6.6.1 weergegeven niet-naleving op 27 september 2022. Weliswaar staan in het rapport van bevindingen maatregelen weergegeven waarvoor de maatschap moet zorgen, maar niet duidelijk is of de maatschap daarvan vóór 5 oktober 2022 in kennis is gesteld, nu het rapport zelf dateert van 6 oktober 2022. Verder komt aan de door de minister bij zijn verweerschrift overgelegde afdruk van een schermprint met – volgens de minister – een verklaring van de toezichthouder van 11 december 2023 dat de bevindingen op 27 september 2022 wel met de maatschap zijn besproken, niet de betekenis toe die de minister daaraan gehecht wenst te zien, al omdat uit de schermprint zelf niet blijkt dat het gaat om een verklaring van de toezichthouder; zo ontbreekt een volledige naam en een handtekening.
6.6.3Uit het voorgaande volgt dat de minister ten onrechte ervan uitgegaan is dat sprake was van een herhaling. Dit betekent dat de minister ten onrechte een korting van 15% heeft vastgesteld. Het College kan en zal, gelet op wat hierna wordt overwogen, hier in het midden laten of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat maatschap de hiervoor onder 6.6.1 weergegeven verplichting niet heeft nageleefd.
6.7.1Verder heeft de minister voor een herhaald geval van nalatigheid op het gebied van dierenwelzijn een korting vastgesteld van 9%. Dit betreft de verplichting behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting van een dier zo te ontwerpen, maken en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en deze geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden. Volgens de minister heeft de maatschap deze verplichting op 27 september 2022 en 5 oktober 2022 niet nageleefd en betreft de niet-naleving op 5 oktober 2022 een herhaling. De maatschap betwist niet dat zij deze verplichting niet heeft nageleefd; zij betoogt dat geen sprake is van een herhaling.
6.7.2Om dezelfde redenen als hiervoor onder 6.6.2 weergegeven, is het College van oordeel dat de minister ten onrechte ervan uitgegaan is dat ook hier sprake was van een herhaling. Dit betekent dat de minister ten onrechte een korting van 9% heeft vastgesteld.
6.7.3Omdat, zoals hiervoor overwogen, de maatschap niet betwist dat zij de hiervoor onder 6.7.1 weergegeven verplichting op 27 september 2022 en 5 oktober 2022 niet heeft nageleefd en dit ook voor het College vaststaat, was de minister wel bevoegd voor elk van deze niet-nalevingen een randvoorwaardenkorting op te leggen van 3% (artikel 39, eerste lid, eerste alinea, van Verordening 640/2014). In de ernst, omvang en het karakter van de niet-naleving bestaat geen grond om deze korting te verlagen. Uit artikel 74, eerste lid, van Verordening 809/2014, zoals hiervoor weergegeven onder 6.5.3, volgt echter dat de maximale verlaging in deze situatie niet hoger mag zijn dan 5%.
6.7.4Uit het voorgaande volgt dat op het gebied van dierenwelzijn een korting van 5% moet worden vastgesteld wegens de niet-naleving van de onder 6.7.1 weergegeven verplichtingen.
De totale randvoorwaardenkorting
6.8.1Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van6 juni 2018, Nooren, C-667/16 (ECLI:EU:C:2018:394) worden, als meerdere gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd die tot eenzelfde gebied behoren, de verlaging voor niet-naleving door nalatigheid en de verlaging voor opzettelijke niet-naleving bij elkaar opgeteld (zie de uitspraak van het College van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:91)). Dit betekent dat op het gebied van dierenwelzijn de niet-naleving door opzet van 30% (zoals hiervoor onder 6.4.4 vastgesteld) moet worden opgeteld bij de niet-naleving door nalatigheid van 5% (zoals hiervoor onder 6.7.4 vastgesteld), wat resulteert in een korting van 35%. 6.8.2Uit al het voorgaande volgt dat aan de maatschap een totale randvoorwaardenkorting moet worden opgelegd van 55% (de niet-naleving door opzet van 20% op het gebied van gezondheid en de niet-naleving door opzet en nalatigheid op het gebied van dierenwelzijn van 35%).