Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
De Nederlandsche Bank N.V., te Amsterdam (DNB)
DNBen2525 Ventures B.V. (en tien anderen), (zie de bijlage) (cryptodienstverleners)
en
2525 Ventures B.V. (en 9 anderen), (zie de bijlage)
de cryptodienstverlenersenDNB
Procesverloop in hoger beroep
mr. [naam 3] , en de gemachtigden van de cryptodienstverleners, vergezeld door [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] . De zaken zijn gevoegd behandeld.
15 april 2025 en 16 april 2025 van die gelegenheid gebruik gemaakt.
7 mei 2025 hebben de cryptodienstverleners bericht dat zij op een nadere zitting gehoord willen worden. Bij brief van 14 mei 2025 heeft het College de cryptodienstverleners verzocht duidelijk te maken wat zij tijdens een nader te houden zitting nog naar voren willen brengen. Bij brief van 27 mei 2025 hebben de cryptdienstverleners daarop gereageerd en het College toestemming verleend om de zaken 23/1927 tot en met 23/1936 zonder nadere zitting af te doen.
Inleiding, samenvatting van de beoordeling door het College en leeswijzer
(Rbft 2020) en de Regeling bekostiging financieel toezicht 2021 (Rbft 2021) zijn in strijd met de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft 2019) en om die reden onverbindend. Dit leidt ertoe dat de door DNB genomen besluiten op de bezwaren van de cryptodienstverleners geen stand kunnen houden, zoals de rechtbank wat betreft de besluiten voor de kosten over 2021 al had geoordeeld in de aangevallen uitspraak 2021. Anders dan de rechtbank in die uitspraak heeft beslist, ziet het College aanleiding om DNB opnieuw op de bezwaren van de cryptodienstverleners te laten beslissen. Met het oog op die nieuw te nemen besluiten zal het College alle geschilpunten alvast zoveel mogelijk definitief beslechten. In de procedure over de aangevallen uitspraak 2020 is dat mogelijk en zal het College daarom einduitspraak doen en DNB opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van de cryptodienstverleners te beslissen. In de procedure over de aangevallen uitspraak 2021 lukt dat echter niet. Daarin speelt een geschilpunt over het recht van de Europese Unie waarvoor de uitleg door het Hof van Justitie nodig is. Het College zal in die procedure het Hof van Justitie een prejudiciële vraag stellen en in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie iedere verdere beslissing aanhouden.
Grondslag van het geschil
nr. 3, p. 8) staat het volgende:
25 januari 2022 (besluiten op bezwaar 2020) heeft DNB de bezwaren van de cryptodienstverleners daartegen ongegrond verklaard. De beroepen van de cryptodienstverleners bij de rechtbank waren gericht tegen de besluiten op bezwaar 2020.
Uitspraken van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Wwft-instellingen als bedoeld in artikel la, derde lid, onderdeel b, van de Wwft, op wie geen vergunning- of registratieplicht van toepassing is. Net als ten aanzien van overige
niet-vergunninghoudende instellingen, maakt de aard en omvang van het toezicht op aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta juist dat aanwijzing als onder toezicht staande persoon niet is aangewezen. Tot slot verwijzen de cryptodienstverleners naar Europees paspoorthouders, die niet zijn aangemerkt als onder toezicht staande personen, terwijl dit wel vergunninghoudende instellingen zijn.
21 mei 2020 in werking getreden. De meeste partijen vallen vanaf dat moment onder toezicht. Het bedrag dat die partijen moeten betalen moet naar rato van het deel van het jaar dat zij onder toezicht vallen berekend worden. Voor die partijen zal dit ongeveer neer komen op iets meer dan 18.000 euro. […]”.
blz. 22) staat: ‘Daarnaast zijn twee maatstaven vastgesteld op basis waarvan de kosten van het doorlopend toezicht voor deze categorie onder de geregistreerde personen wordt verdeeld. Ten eerste is dit het type registratie. Dit zal vermoedelijk een basisbedrag betreffen.’ Overeenkomstig dat voornemen heeft de minister voor die toezichtcategorie in de Rbft 2020 dus een basistarief vastgesteld en heeft hij toegelicht dat zonder enige mate van zekerheid over het aantal aanbieders dat in 2020 onder het toezicht van DNB gaat vallen en zonder gegevens over hun omzet geen reële nadere indeling van de maatstaf ‘omzet’ in bandbreedtes met een bijbehorend tarief kan plaatsvinden. Gelet hierop ziet het College, evenals de rechtbank, in het feit dat in de Rbft 2020 voor aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta is volstaan met een (jaar)tarief dat voor alle geregistreerde aanbieders geldt, geen grond voor het oordeel dat de Rbft 2020 voor deze toezichtcategorie wegens strijd met het Bbft 2019 buiten toepassing moet worden gelaten. Dat, zoals de cryptodienstverleners aanvoeren, ‘omzet’ in 2020 wel degelijk als maatstaf had kunnen worden opgenomen omdat zij voorafgaand aan de registratie al actief waren, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. De keuze voor een basisbedrag is mede ingegeven vanwege de onzekerheid over het aantal aanbieders dat in 2020 onder het toezicht van DNB zou gaan vallen en niet alleen vanwege de onzekerheid over de omzet. Verder stellen de cryptodienstverleners weliswaar dat met name de kleinere dienstverleners in relatieve zin worden benadeeld, maar deze stelling hebben zij niet geconcretiseerd. Daarbij is van belang dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, in de toelichting bij de Rbft 2020 (hiervoor aangehaald) is opgemerkt dat is uitgegaan van een relatief hoog aantal te verwachten instellingen, zodat het tarief niet onnodig hoog zou moeten zijn. Verder is opgemerkt dat als er minder instellingen onder het toezicht vallen in 2020 en er een tekort ontstaat, dit in 2021 moet worden verrekend, in welk jaar het mogelijk is om de kosten naar draagkracht te verspreiden. Daarnaast heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de relatief korte duur dat de cryptodienstverleners bij DNB stonden geregistreerd een matigend effect heeft gehad op de uiteindelijk aan hen door te berekenen toezichtkosten. Tot slot kan deze zaak feitelijk, noch rechtens op één lijn worden gesteld met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2019, reeds omdat het in die zaak niet ging om een situatie waarin een nieuwe toezichtcategorie is ontstaan.
ZBO-begroting 2021 en de ZBO-verantwoording 2021 van DNB. Wat betreft de verrekening van het exploitatiesaldo van 2020 met de begrote kosten voor 2021, betogen de cryptodienstverleners dat mogelijk een zeer beperkt tekort wat betreft de kosten voor de behandeling van registratieaanvragen via de verrekening van het exploitatiesaldo in rekening kan worden gebracht in het daaropvolgende jaar, maar dat daarvan hier geen sprake was.
ZBO-begroting 2020 blijkt dat DNB voor verschillende toezichtactiviteiten kosten heeft begroot, vallend onder ‘Gepland toezicht’, ‘Ongepland toezicht’, ‘Toezichtbrede activiteiten’ en ‘Ondersteunende activiteiten’. Deze begrote toezichtkosten bedragen in totaal
€ 1,7 miljoen. Slechts een deel van die begrote kosten ziet op ‘Toezicht aanvragen’, en daarmee op de beoordeling van registratieverzoeken. De begrote toezichtkosten van
€ 1,5 miljoen zijn rechtmatig in rekening gebracht met de kostenbesluiten 2020. Hiervan maken ook meerkosten van de behandeling van registratieaanvragen deel uit.
€ 2,5 miljoen het in artikel 15, tweede lid, van de Wbft 2019 bedoelde bedrag dat met de heffingen voor het doorlopend toezicht zou moeten worden opgehaald. Om € 2,5 miljoen te kunnen ophalen, had de regelgever de in artikel 3 van de Rbft 2021 opgenomen tarieven en bandbreedtes vastgesteld. Deze toezichtkosten van € 2,5 miljoen zijn rechtmatig in rekening gebracht met de kostenbesluiten 2021. Hiervan maken ook meerkosten van de behandeling van registratieaanvragen deel uit.
€ 1,4 miljoen via de heffingen voor het doorlopend toezicht in rekening zou brengen bij de aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta die in 2021 stonden geregistreerd. Bij de vaststelling van de bandbreedtes en tarieven in artikel 3 van de Rbft 2021 heeft de minister conform artikel 9, tweede lid, van het Bbft 2019 rekening gehouden met deze begroting van DNB. Zoals DNB op de zitting heeft bevestigd, zijn bij het bepalen van deze bandbreedtes en tarieven dus ook kosten voor de behandeling van registratieaanvragen betrokken, namelijk het verschil van € 0,1 miljoen tussen de begrote kosten voor de behandeling van registratieaanvragen (€ 0,3 miljoen) en de verwachte opbrengen van eenmalige handelingen (€ 0,2 miljoen). De rechtbank heeft dit niet onderkend in de aangevallen uitspraak 2021.
ZBO-verantwoording, tabel 32), bedroeg het exploitatietekort over 2020 dus € 1,1 miljoen. De opbrengsten uit de heffingen voor het doorlopend toezicht waren lager dan verwacht, omdat de minister bij het vaststellen van het tarief in de Rbft 2020 van een groter aantal aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta was uitgegaan dan het aantal dat daadwerkelijk in 2020 is geregistreerd. Bij het vaststellen van de bandbreedtes en tarieven in de Rbft 2021 zijn dus ook als gevolg van de verrekening van het exploitatiesaldo over 2020 kosten van de behandeling van registratieaanvragen betrokken.
2 De kosten worden bepaald en ten laste gebracht op basis van een systematiek met de volgende uitgangspunten:
a. de kosten die ten laste worden gebracht, houden niet meer in dan die volgen uit de begroting van de toezichthouder, met inbegrip van het exploitatiesaldo van het daaraan voorafgaande jaar;
c. de kosten van een eenmalige handeling worden ten laste gebracht aan de persoon voor wie die handeling is verricht; en
[…]
[…]
1 De toezichthouder brengt jaarlijks bij een onder toezicht staande persoon een bedrag voor de kosten van het toezicht in rekening.
2 De totale kosten van het toezicht die in enig jaar in rekening worden gebracht, bedragen de som van:
a. het totaal van de begrote kosten voor het desbetreffende jaar met uitzondering van de begrote kosten voor:
1°. eenmalige handelingen;
[…]
b. het exploitatiesaldo over het voorafgaande jaar […].
[…]”
§ 2.1. Begroting
In de verantwoording geeft de Nederlandsche Bank per toezichtcategorie het verschil tussen de gerealiseerde baten en lasten aan. In dit verschil worden de verkregen opbrengsten uit verbeurde dwangsommen en boetes niet meegenomen.
[…]
2 De Nederlandsche Bank verrekent het verschil per toezichtcategorie, bedoeld in artikel 5, met de begrote kosten voor de desbetreffende toezichtcategorie in het daaropvolgende jaar.
[…]”
§ 1. Inleiding
Dit besluit vormt een uitwerking van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft 2019). In dit besluit zijn nadere regels gesteld over de begroting en verantwoording van de toezichtkosten van […] De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). Daarnaast is de systematiek voor het doorberekenen van de toezichtkosten uitgewerkt.
[…]
nr. 3, blz. 6-8) is duidelijk tot uitdrukking gebracht dat het onderscheid tussen kosten van eenmalige handelingen en kosten van doorlopend toezicht is gemaakt ten behoeve van het uitgangspunt dat de bijdragen redelijk moeten zijn en gebaseerd moeten zijn op de werkelijke kosten (zoals vermeld in het rapport Maat houden 2014). De cryptodienstverleners wijzen er terecht op dat op het terrein van de financiële markten bij handelingen die de toezichthouder specifiek voor een persoon verricht sprake is van individueel toerekenbaar profijt en bij het doorlopend toezicht van systeemprofijt. Anders dan DNB betoogt, doet de uitspraak van het College van 17 juli 2018 (hiervoor aangehaald) daaraan niet af. In tegenstelling tot de zaken die hier aan de orde zijn, was in de zaak die heeft geleid tot die uitspraak het doorberekenen van kosten op Unierechtelijk niveau geregeld, waarvoor de uitgangspunten van het rapport Maat houden 2014 niet leidend zijn (zie blz. 14 van het rapport). Dat, zoals DNB aanvoert, de onder toezicht staande aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta ook systeemprofijt zouden hebben bij de beoordeling van de registratieaanvragen van nieuwe aanbieders, neemt niet weg dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat bij eenmalige handelingen sprake is van individueel profijt en heeft bepaald dat de kosten daarvan dus moeten worden doorberekend aan de personen voor wie de betreffende handelingen zijn verricht.De verwijzing van DNB naar de uitspraak van het College van 23 juni 2011 (hiervoor aangehaald) maakt dat niet anders. Het ging in de zaak die tot die uitspraak heeft geleid niet om het doorberekenen van kosten in hetzelfde jaar, maar over kosten die worden betrokken in de berekening van het exploitatiesaldo en in het volgende jaar worden doorberekend in de tarieven voor de kosten van doorlopend toezicht.
blz. 19). Dit uitgangspunt wordt gedragen door de overweging dat het bij eenmalige handelingen om concrete, vooraf bepaalde handelingen gaat, waaraan specifieke bedragen kunnen worden verbonden en de overweging dat deze concrete kostentoedeling past in het kader van ‘individueel toerekenbaar profijt’ bij het karakter van de handelingen (zie Kamerstukken II, 34 870, nr. 3, blz. 8). Dat het woord ‘vergoeding’ in artikel 14 van de Wbft 2019 duidelijk maakt dat DNB niet verplicht is om alle kosten die gemoeid zijn met de eenmalige handelingen aan de aanvragers door te berekenen omdat een vergoeding immers ook niet-kostendekkend kan zijn, terwijl DNB op grond van artikel 13 van de Wbft 2019 wel gehouden is alle begrote kosten van haar toezicht door te belasten, betekent niet dat daarmee voor eenmalige handelingen begrote kosten in hetzelfde jaar in rekening mogen worden gebracht bij de onder toezicht staande personen voor wie die kosten niet zijn gemaakt.
Rbft 2021 vastgestelde tarieven voor aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta. Zoals de rechtbank onder 3.2 van de aangevallen uitspraak 2021 terecht heeft overwogen, is het op zichzelf genomen niet in strijd met de Wbft 2019 als deze kosten worden betrokken in de berekening van het exploitatiesaldo. Dit betekent dat hogerberoepsgrond 8 van de cryptodienstverleners in zoverre niet slaagt. Over de vraag in hoeverre dat bedrag terecht is doorberekend gaan de hierna (onder 14) te bespreken hogerberoepsgronden 1 en 2 van DNB, die zich richten tegen de overwegingen van de rechtbank onder 3.3 tot en met 3.9 van de aangevallen uitspraak 2021.
Rbft 2021. De betreffende bandbreedtes en tarieven kunnen worden aangepast om ervoor te zorgen dat op basis daarvan geen kosten in rekening worden gebracht ten aanzien van activiteiten waarvoor volgens de rechtbank geen wettelijke basis bestond. De rechtbank heeft geen bevoegdheid om tot wijziging van een ministeriële regeling over te gaan.
kostenbesluiten 2021 herroepen. In zoverre slaagt hogerberoepsgrond 3 van DNB.
Wwft-instellingen zonder vergunning en dat het toezicht daarmee beperkt is en de kosten beperkt zijn. Het heffen van kosten voor doorlopend toezicht past hier niet bij. Tot slot blijkt ook uit de formulering van artikel 47 van richtlijn 2015/849 expliciet dat de Uniewetgever voor aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta uitsluitend een registratieplicht heeft beoogd en niet een keuzemogelijkheid voor een registratie of vergunning zoals voor andere financiële instellingen in dat artikel is bepaald. Dat richtlijn 2015/849 kwalificeert als minimumharmonisatie doet geen afbreuk aan het feit dat eventuele strengere nationale maatregelen de doelstelling van de geharmoniseerde onderdelen en de daarmee samenhangende keuze voor een specifiek instrument, zoals in dit geval de expliciete keuze voor een registratieplicht, niet mogen ondermijnen.
3.2.1. Poortwachterfunctie
Om de integriteit van het Nederlandse financiële stelsel te beschermen is, naar internationale standaarden, gekozen voor een systeem met poort wachters. Deze poortwachters doen onderzoek bij hun dienstverlening naar hun cliënt ter voorkoming van witwassen of financiering van terrorisme. […] Doordat deze aanbieders [aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta, toevoeging College] onder de reikwijdte van de Wwft worden gebracht, krijgen zij de rol van poortwachter toebedeeld, aangezien zij dan net als andere instellingen onderzoek moeten doen naar hun cliënten, transacties dienen te monitoren en ongebruikelijke transacties dienen te melden bij de FIU-Nederland.
[…]
Artikel 23j
[…]”
[…]”.
– kort gezegd – voor de wijze waarop DNB de registratieverzoeken van aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta heeft beoordeeld, geen grondslag aanwezig was in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (richtlijn 2015/849) en om die reden de kosten daarvoor niet mocht doorberekenen. Volgens de rechtbank maakt die richtlijn het niet mogelijk om de daarin voorgeschreven registratieplicht vorm te geven als een verdergaande vergunningplicht, waarbij er vooraf een toets plaatsvindt of een instelling kan voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft. DNB is het daarmee niet eens en komt daartegen op in de hogerberoepsgronden 1 en 2, die zich richten tegen de overwegingen van de rechtbank onder 3.5 tot en met 3.9 van de aangevallen uitspraak 2021.
Artikel 2
1. Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:
3. de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:
[…]
g) aanbieders die zich bezighouden met diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta;
h) aanbieders van bewaarportemonnees;
[…]
De lidstaten kunnen, binnen de grenzen van het recht van de Unie, op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de nodige stappen ondernemen om hun witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te identificeren en te beoordelen, rekening houdend met risicofactoren zoals die welke verband houden met hun cliënten, landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties en leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.
b) voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de onder a) bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures te testen.
[…]”
1.De gegevens, bedoeld in artikel 23c, eerste lid, van de wet zijn:
[…]
n. de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de integere en beheerste bedrijfsuitoefening bedoeld in artikel 23j van de wet;
o. overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder nodig acht in het belang van de registratie.”
Sw [Sanctiewet 1977]
- verklaart het hoger beroep van de cryptodienstverleners gegrond;
- vernietigt de aangevallen uitspraak 2020;
- verklaart de beroepen van de cryptodienstverleners tegen de besluiten op bezwaar 2020 gegrond;
- vernietigt de besluiten op bezwaar 2020;
- draagt DNB op binnen dertig weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt DNB op het betaalde griffierecht van € 548,- aan de cryptodienstverleners te vergoeden;
- veroordeelt DNB in de proceskosten van de cryptodienstverleners tot een bedrag van in totaal € 8.163,-.