Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2023 in de zaken tussen
[naam 1] B.V., te [woonplaats] ( [naam 1] )
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Procesverloop
).Bij deze uitspraak heeft het College de beroepen van [naam 1] gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de minister opdracht gegeven nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van [naam 1] met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Overwegingen
6 januari 2022 bevestigt dat een groot deel van de kosten die zijn doorberekend in de tarieven van 2013 tot en met 2017 niet doorberekend hadden mogen worden. Ook blijkt uit het rapport dat een deel van de kosten nog steeds onvoldoende is onderbouwd. In het rapport van 6 december 2021 worden feitelijke bevindingen weergegeven wat betreft de kosten van KDS en in het bijzonder het weerstandsvermogen. Uit het rapport kan worden afgeleid dat de stelling dat geen weerstandsvermogen is opgebouwd, niet klopt. Ook bevestigt het rapport de stelling van [naam 1] dat verschillende kosten niet (volledig) kunnen worden doorberekend in de tarieven.
28 juni 2013 (eveneens Kamerstukken II, 2013-2014, 33 835, nr. 2). Hoewel het College hierin, anders dan de minister, niet direct de conclusie leest dat het stelsel solide, uitvoerbaar en uitlegbaar aan het bedrijfsleven is, volgt hieruit in ieder geval niet dat de wijze van kostentoerekening in het algemeen niet aanvaardbaar zou zijn. Een dergelijke conclusie kan evenmin worden getrokken uit het rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) met de titel ‘Rapport van feitelijke bevindingen, Onderzoek kostenopbouwtarieven NVWA’ van 13 maart 2019. Daarin wordt geconstateerd dat in de tarieven van de NVWA op dat moment niet alle kosten zijn opgenomen. Uit het KPMG-rapport ‘Analyse verantwoordingsinformatie NVWA’ van 10 november 2016 (Kamerstukken II, 2016-2017, 33835, nr. 54) komt naar voren dat de kostprijssystematiek uitgaat van eenvoud, waardoor kostprijzen op een ander (minder nauwkeurig) abstractieniveau tot stand komen dan wanneer bijvoorbeeld een vorm van activity based costing (zoveel mogelijk op basis van benodigde activiteiten en benodigde inspanning doorbelasten van kosten) wordt toegepast (p. 13). Volgens dit rapport wegen de kosten van het invoeren van een vorm van activity based costing echter waarschijnlijk niet op tegen de beoogde voordelen. KPMG doet wel enige suggesties ter verfijning van de kostenplaatsmethode. De minister heeft op de zittingen toegelicht dat bij de invoering van de kostenplaatsmethode is geconstateerd dat de verschillen met tarieven berekend op basis van andere methoden gering zijn, terwijl de activity based costing-methode arbeidsintensiever is. Dit was de reden om voor de kostenplaatsmethode te kiezen. In het KPMG-rapport ‘Kostentoerekening en doelmatigheid van de NVWA’ van februari 2020 ten slotte, worden weliswaar enkele kanttekeningen geplaatst bij de kostenopbouw, maar ook hieruit valt niet op te maken dat de gekozen wijze van kostentoerekening in het algemeen niet aanvaardbaar is.
Het College is van oordeel dat deze indexering aanvaardbaar is. Aan de basis van de retributiesystematiek ligt een begroting van de (retribueerbare) kosten van de werkzaamheden van de NVWA voor het komende jaar per retributiecategorie, met toerekening van kosten aan de hand van de kostenplaatsmethode. Daarbij volgt na afloop van het jaar een nacalculatie om vast te stellen of de daadwerkelijk gemaakte kosten niet zijn overschreden. [naam 1] heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het begroten van de kosten als fundament voor de retributiesystematiek. Het College ziet ook geen grond voor het oordeel dat de artikelen 26 en 27 van Verordening 882/2004 daaraan in de weg staan. De hiervoor genoemde onderdelen uit de retributiesystematiek – begroting, kostenplaatsmethode en nacalculatie – staan in onderling verband met elkaar. Dit verband moet in het oog worden gehouden bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van die systematiek. Dit betekent dat het College in zijn oordeel over de indexering betrekt dat hij zowel de enigszins grofmazige kostenplaatsmethode als de wijze waarop de nacalculatie - mede gelet op de daarbij genoemde waarborgen - plaatsvindt hiervoor (in 10.3.1 tot en met 10.3.4 en 10.4.2) al heeft aanvaard. Gelet op de beperkte schaal waarop genoemde indexering is toegepast en op wat hiervoor is overwogen over genoemde onderdelen van de systematiek, is naar het oordeel van het College niet aannemelijk dat deze indexering leidt tot een onevenwichtige berekening van het startarief in relatie tot het kwartiertarief en de toeslagen, die voor de minister reden had moeten zijn om die toepassing achterwege te laten. Als gezegd, resulteert een hoger starttarief in een lager kwartiertarief. Niet aannemelijk is geworden dat de verhouding tussen de start- en kwartiertarieven uit het lood is geslagen, waardoor bepaalde bedrijven die relatief gezien vaker het starttarief betalen en minder vaak het kwartiertarief, worden benadeeld. Waar de toeslagen hoger zijn dan de kosten van de specifieke werkzaamheden waarop de toeslag ziet, komt het meerdere ten goede aan de overheadkosten. Uit het arrest [naam 1] e.a., punt 88, leidt het College af dat Verordening 882/2004 er niet aan in de weg staat dat het deel van de toeslag dat hoger is dan de kosten van de specifieke werkzaamheden waarop de toeslag ziet, in rekening wordt gebracht bij de bedrijven, indien wordt aangetoond dat dat deel daadwerkelijk ten goede komt aan de algemene kosten van overhead die in een of meer kostencategorieën als vermeld in bijlage VI bij die verordening vallen. Het College ziet geen reden om aan te nemen dat niet is voldaan aan deze voorwaarden.
Voor zover het gaat om kosten van woon-werkverkeer, kosten van dienstreizen, kosten van verblijf, zoals lunches, opleidingskosten (voor permanente educatie), kosten voor arbovoorzieningen en thuiswerkvoorzieningen moet worden geoordeeld dat deze kosten vallen onder punt 2 van bijlage VI (de kosten voor het personeel dat betrokken is bij de uitvoering van de officiële controles, inclusief kosten voor installaties, instrumenten, uitrusting, opleiding, alsmede reis- en daarmee verband houdende kosten). Deze kosten worden daadwerkelijk gemaakt en zijn onlosmakelijk verbonden met de uitvoering van officiële controles.
Voor zover het gaat om kosten van medezeggenschap, verhuiskosten en kosten voor kerstpakketten stelt het College vast dat deze volgens de minister eveneens vallen onder punt 2 van Bijlage VI. Naar het oordeel van het College staan deze kosten echter in een te ver verwijderd verband met de uitvoering van de officiële controles waardoor een onlosmakelijk verband daartussen ontbreekt.
Dit betekent dat de minister de kosten van medezeggenschap, verhuiskosten en kosten voor kerstpakketten niet bij [naam 1] mocht doorberekenen in de kosten ten behoeve van de uitvoering van de officiële controles. De overige kosten onder de NVWA-kostensoort Overige personeelsgerelateerde kosten mogen wel worden doorberekend.
Voor zover het gaat om de afschrijvingskosten van gebouwen en grond heeft de minister niet duidelijk gemaakt dat deze kosten daadwerkelijk worden gemaakt en/of onlosmakelijk zijn verbonden met de officiële controles. Niet duidelijk is waarom en op welke manier grond wordt afgeschreven.
Ook heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt dat en waarom naast de huurkosten, die onder de kostensoort huisvesting zijn gebracht, ook afschrijvingskosten worden gemaakt en in hoeverre die kosten onlosmakelijk zijn verbonden met de uitvoering van de officiële controles. Hierbij speelt mee dat niet zonder meer begrijpelijk is waarom deze kosten worden verdeeld via de productieve uren en niet via de afdelingen die zijn gehuisvest in de gebouwen en op de (onder)grond die hier aan de orde zijn, zoals is gebeurd met de kosten voor huur. Nu genoemde duidelijkheid ontbreekt en de minister voldoende gelegenheid heeft gehad die duidelijk wel te bieden, gaat het College ervan uit dat de minister die ook niet kan bieden. Om die reden is het College van oordeel dat de minister deze afschrijvingskosten niet bij [naam 1] mocht doorberekenen. De overige afschrijvingskosten die gaan over hardware, installaties en vervoermiddelen mogen dus wel worden doorbelast.
Over de kosten van inhuur van adviseurs en accountants is het College daarentegen van oordeel dat deze in een te ver verwijderd verband staan met de uitvoering van de officiële controles waardoor een onlosmakelijk verband daartussen ontbreekt. Deze kosten worden gemaakt ongeacht de controles. Dit betekent dat de minister de kosten van inhuur van adviseurs en accountants niet mocht doorberekenen. De verzekeringskosten mogen wel worden doorberekend.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de minister op binnen dertig weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 720,- aan [naam 1] te vergoeden;
(…)
4. Vergoedingen die overeenkomstig lid 1 of lid 2 ten behoeve van officiële controles worden
12. De lidstaten publiceren de methode van berekening van de vergoedingen en delen deze aan de Commissie mee. De Commissie onderzoekt of de vergoedingen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening.