Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaken tussen
[naam 1] B.V., te [woonplaats 1] ,
de minister van Economische Zaken
Procesverloop
Overwegingen
kanweigeren, volgt uit paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun dat de minister gehouden is toepassing aan dat artikel te geven. In paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling wordt namelijk uiteengezet welke vereisten gelden voor de verstrekking van staatssteun. Eén van die vereisten is dat de steun niet meer bedraagt dan het staatssteunplafond. Met de vijfde wijziging van de Tijdelijke kaderregeling bedraagt het in deze zaken relevante staatssteunplafond (van Q1 van 2021 tot en met Q3 van 2021) € 1.800.000,- en met de zesde wijziging van die regeling (Q4 van 2021 en Q1 van 2022) € 2.300.000,-. Daarboven verstrekte steun wordt op grond van artikel 107, derde lid, aanhef en onder b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als niet verenigbaar met de interne markt beschouwd (paragraaf 3.1, onder 22, aanhef en onder a, van de Tijdelijke kaderregeling). Met andere woorden, de minister zal gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om ervoor te zorgen dat aan de ondernemingen in de groep niet meer subsidie (staatssteun) verstrekt wordt dan is toegestaan op grond van de Tijdelijke kaderregeling.