uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 22/2509, 22/2532, 22/2533, 23/215, 23/216 en 23/275
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaken tussen
22/2509 [naam 1] B.V. ( [naam 1] ), te [plaats 1]
22/2532 [naam 2] B.V.( [naam 2] ), te [plaats 1]
22/2533 [naam 3] B.V.( [naam 3] ), te [plaats 2]
23/215 [naam 4] B.V.( [naam 4] ), te [plaats 3]
23/216 [naam 5] B.V.( [naam 5] ), te [plaats 3]
23/275 [naam 6] B.V.( [naam 6] ), te [plaats 2]
samen aangeduid als: de ondernemingen
(gemachtigden: mr. A.D.L. Knook, mr. S.B. van Duren en mr. W.J.P. Kluck)
de minister van Economische Zaken en Klimaat
(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. P. van Veen)
De ondernemingen hebben beroep ingesteld tegen drie besluiten (de bestreden besluiten) van de minister op hun bezwaren (gericht tegen 36 primaire besluiten) tegen het afwijzen van hun subsidieaanvragen op grond de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 en het (alsnog) intrekken van eerder op grond van deze regeling en op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (beide aangeduid als TVL) verleende en vastgestelde subsidies. Het procesverloop per onderneming is weergegeven in bijlage 1 bij deze uitspraak.
De minister heeft drie verweerschriften ingediend.
De zitting was op 18 december 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. A.D.L. Knook, mr. W.J.P. Kluck en mr. J. van Wijk namens de ondernemingen en mr. H.G.M. Wammes en mr. P. van Veen namens de minister. Verder waren aanwezig [naam 7] namens [naam 6] , [naam 8] namens [naam 4] en [naam 5] , [naam 9] namens [naam 10] B.V. (waar [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] onder vallen) en [naam 11] namens [naam 12] B.V.
1.1 De ondernemingen hebben ieder afzonderlijk TVL-subsidies aangevraagd als MKB-onderneming. In de TVL wordt een MKB-onderneming gedefinieerd als een kleine of middelgrote onderneming (kmo) in de zin van Verordening (EU) nr. 651/2014 (Algemene groepsvrijstellingsverordening of AGVV). Op grond van de AGVV zijn dat ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen euro en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen euro niet overschrijdt. Dat volgt uit artikel 2, eerste lid, van Bijlage I bij de AGVV.
1.2 Volgens de minister voldoen de ondernemingen niet aan deze definitie, zodat zij niet als afzonderlijke MKB-ondernemingen in aanmerking komen voor TVL-subsidie. De meerderheid van de stemrechten van de ondernemingen is namelijk in handen van [naam 12] B.V. Daarom zijn de ondernemingen met [naam 12] B.V. verbonden. De verbondenheid met [naam 12] leidt ertoe dat de hiervoor genoemde cijfers van werknemers, de jaaromzet en het jaarlijkse balanstotaal worden overschreden, zodat de ondernemingen niet zijn aan te merken als MKB-ondernemingen. Gelet hierop heeft de minister de bezwaren van de ondernemingen ongegrond verklaard. In elk bestreden besluit heeft de minister één maal de maximale dwangsom van € 1.442,- wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren toegekend.
1.3 De ondernemingen zijn het niet met de minister eens. Zij stellen dat voor hen een uitzondering geldt, op grond waarvan zij geen met [naam 12] B.V. verbonden ondernemingen zijn en daardoor wel zijn aan te merken als afzonderlijke MKB-ondernemingen. Verder vinden de ondernemingen dat het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden. Tot slot stellen de ondernemingen dat de minister niet drie maal, maar 25 maal een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar verschuldigd is.
1.4 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in bijlage 2 bij deze uitspraak.
Beoordeling door het College
2 Het College oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ondernemingen met [naam 12] B.V. verbonden ondernemingen zijn. De bestreden besluiten zijn niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en de minister heeft terecht drie dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar vastgesteld. Het College is als volgt tot dit oordeel gekomen.
De ondernemingen zijn met [naam 12] B.V. verbonden ondernemingen
3.1 Uit artikel 3, derde lid, van Bijlage I bij de AGVV volgt dat “Verbonden ondernemingen” ondernemingen zijn die met elkaar één van de volgende banden onderhouden:
Een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
een onderneming heeft als aandeelhouder of vennoot van een andere onderneming, op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.
3.2 De ondernemingen en de minister zijn het erover eens dat [naam 12] B.V. de meerderheid van de stemrechten (van de aandeelhouders) van de ondernemingen heeft. Hiermee is sprake van een band zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van Bijlage I bij de AGVV. Omdat “verbonden ondernemingen” ondernemingen zijn die één van de onder a tot en met d genoemde banden onderhouden, zijn de ondernemingen met [naam 12] B.V. verbonden ondernemingen.
Voor de ondernemingen geldt geen uitzondering
4.1 In artikel 3, derde lid, van bijlage I bij de AGVV staat na de hiervoor genoemde banden a tot en met d, de volgende alinea (hierna: de alinea):
“Van overheersende invloed wordt geacht geen sprake te zijn, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.”
4.2 De ondernemingen betogen dat uit deze alinea volgt dat er geen sprake is van verbonden ondernemingen als een investeerder zich niet bemoeit met het beheer van de betrokken onderneming en dus geen overheersende invloed heeft. De rechten die een investeerder als aandeelhouder bezit, zijn dan niet van belang: als overheersende invloed ontbreekt, is van verbondenheid geen sprake, ook al heeft de investeerder de meerderheid van de stemrechten. Volgens de ondernemingen betekent dat in dit geval dat zij niet met [naam 12] B.V. zijn verbonden. [naam 12] B.V. heeft weliswaar de meerderheid van de stemrechten van de ondernemingen, maar bemoeit zich niet met het beheer van de ondernemingen en heeft dus geen overheersende invloed. De minister ziet dat anders. Hij stelt zich op het standpunt dat de alinea slechts een nadere toelichting is op de woorden “overheersende invloed” in artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van Bijlage I bij de AGVV. Het is geen uitzondering op artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, b of d, van Bijlage I bij de AGVV.
4.3 Het College volgt de ondernemingen niet in hun betoog. Uit de alinea volgt niet dat geen sprake is van verbonden ondernemingen als een investeerder zich niet bemoeit met het beheer van de betrokken onderneming en dus geen overheersende invloed heeft. De alinea geeft slechts weer welke gevallen, ondanks dat aan de onderneming bij overeenkomst of statuten overheersende invloed is toegekend, geacht wordt toch geen sprake te zijn van overheersende invloed zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van Bijlage I bij de AGVV. Voor die onderneming wordt dan geen verbondenheid op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van Bijlage I bij de AGVV aangenomen. De ondernemingen waarvoor deze uitzondering geldt, zijn investeerders die voldoen aan de kenmerken van artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I bij de AGVV, te weten investeerders die meer dan 25%, maar minder dan de meerderheid van de stemrechten hebben. De grondslag van de betrokkenheid van [naam 12] B.V. bij de andere ondernemingen is de meerderheid van de stemrechten van de (aandeelhouders van de) ondernemingen. De alinea is dus niet op haar van toepassing.
De afwezigheid van overheersende invloed sluit verbondenheid op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, b of d van Bijlage I bij de AGVV niet uit. Er hoeft namelijk maar één van de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a tot en met d van Bijlage I bij de AGVV genoemde banden te worden onderhouden om van verbondenheid te spreken.
4.4 De Gebruikersgids bij de definitie van kmo’s (Gebruikersgids) van de Europese Commissie of de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) bevatten geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De voorbeelden uit de Gebruikersgids bevestigen dat een meerderheid van de stemrechten voldoende is om ondernemingen als verbonden aan te merken. Uit de arresten van het Hof van Justitie waar de ondernemingen naar verwijzen, namelijk de arresten van 24 september 2020, NMI Technologietransfer/Euronorm (ECLI:EU:C:2020:754), 6 oktober 2021, Sumal (ECLI:EU:C:2021:800) en 27 februari 2014, HaTeFo (ECLI:EU:C:2014:114), volgt niet dat de ondernemingen moeten worden gevolgd in hun betoog. In geen van deze arresten is een aanwijzing te vinden dat er een mogelijkheid bestaat om af te wijken van de heldere bewoordingen van het in dit geval toepasselijke artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van Bijlage I bij de AGVV, waarin is bepaald dat er sprake is van verbonden ondernemingen als een onderneming de meerderheid van de stemrechten heeft van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming. In het arrest NMI Technologietransfer/Euronorm gaat het om de uitleg van onder meer artikel 3, tweede lid, tweede alinea, van Bijlage I bij de AGVV. Zoals hierover in 4.3 is overwogen, is die alinea in dit geval niet aan de orde. In het arrest HaTeFo legt het Hof van Justitie onder 29 uit dat, naast de onder a tot met d van artikel 3, derde lid, van Bijlage I bij de AGVV genoemde mogelijkheden, ook op andere wijze sprake kan zijn van verbonden ondernemingen. Onder 32 voegt het Hof daaraan toe dat de definitie van een kmo strikt moet worden uitgelegd. Deze bewoordingen ontkrachten dus het betoog van de ondernemingen. Het arrest Sumal, ten slotte, gaat niet over de toepassing van de AGVV.
De bestreden besluiten zijn niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
5.1 De ondernemingen betogen dat de minister zowel in de primaire besluiten als in de bestreden besluiten het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. De minister is het daar niet mee eens. Hij stelt dat de gestelde gebreken zien op de primaire besluiten en dat deze gebreken in de bestreden besluiten zijn hersteld.
5.2 Het College moet beoordelen of de (in beroep) bestreden besluiten in strijd zijn met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, niet of de primaire besluiten dat zijn. De bestreden besluiten zijn in dit geval niet in strijd zijn met het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel. De minister heeft in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd waarom de ondernemingen moeten worden beschouwd als met [naam 12] B.V. verbonden ondernemingen. Daarbij heeft de minister de bezwaargronden van de ondernemingen kenbaar betrokken.
De minister heeft terecht drie dwangsommen wegens niet tijdig beslissen vastgesteld
6.1 Artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogte 42 dagen.
Uit artikel 7:14 van de Awb volgt dat dit artikel ook van toepassing is op beslissingen op bezwaar.
6.2 Omdat het hier gaat om het niet tijdig beslissen op bezwaar, gelden de gemaakte bezwaren als ‘aanvraag’ en de bestreden besluiten als ‘beschikkingen op aanvraag’. Partijen zijn het erover eens dat de minister niet tijdig op de bezwaren van de ondernemingen heeft beslist en dat de minister daarom de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is. Zij verschillen van mening over de vraag hoe vaak de minister die maximale dwangsom verschuldigd is. Volgens de ondernemingen is de minister niet drie maal de maximale dwangsom verschuldigd, zoals uit de bestreden besluiten volgt, maar 25 maal. De ondernemingen hebben de minister namelijk voor 25 van de in totaal 36 gemaakte bezwaren in gebreke gesteld. De minister stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 13 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:687) op het standpunt dat hij terecht drie maal een dwangsom heeft toegekend, omdat de bezwaren met elkaar samenhangen. De ondernemingen hebben niet apart bezwaar gemaakt tegen elk primair besluit. Bovendien hebben zij gevraagd om gezamenlijke behandeling van de bezwaren, vanwege de inhoudelijke verbondenheid. 6.3 De (pro-forma-)bezwaren waarop de minister niet tijdig heeft beslist en waarvoor de ondernemingen de minister in gebreke hebben gesteld, zijn ingediend op 4 november 2021 en 19 januari 2022. Op 4 november 2021 is één bezwaarschrift namens [naam 6] , één bezwaarschrift namens [naam 4] en [naam 5] en één bezwaarschrift namens [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ingediend. Deze drie bezwaarschriften richten zich tegen 22 primaire besluiten. Op 19 januari 2022 is vervolgens één bezwaarschrift ingediend namens [naam 6] en één namens [naam 2] en [naam 3] . Deze twee bezwaarschriften richten zich tegen drie primaire besluiten. In de aanvullende bezwaargronden die zien op de bezwaarschriften van 4 november 2021 hebben de ondernemingen verzocht om gezamenlijke behandeling, gelet op de inhoudelijke verbondenheid. De ondernemingen hebben de pro-forma bezwaren van 19 januari 2022 niet aangevuld.
6.4 De minister heeft op de bezwaarschriften van de ondernemingen beslist met drie beslissingen op bezwaar: één beslissing op bezwaar ziet op alle bezwaren van [naam 6] , één beslissing op bezwaar ziet op alle bezwaren van [naam 4] en [naam 5] en één beslissing op bezwaar ziet op alle bezwaren van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . De minister is dus tegemoetgekomen aan het verzoek van de ondernemingen om de bezwaren gezamenlijk te behandelen. Omdat in ieder bezwaarschrift dezelfde bezwaargronden zijn aangevoerd en in iedere bezwaarprocedure dezelfde rechtsvraag aan de orde was, hangen de bezwaarschriften zodanig met elkaar samen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts drie maal de maximale dwangsom wordt verbeurd.
7
De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. M. van Duuren en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.
w.g. J.H. de Wildt w.g. A.M. Slierendrecht
22/275 Procesverloop [naam 6]
heeft voor zeven periodes TVL-subsidie aangevraagd. Voor twee van die periodes (juni t/m september 2020 en Q4 van 2020) heeft de minister eerst een subsidie verleend en die subsidie later ook vastgesteld, maar die vastgestelde subsidie vervolgens ingetrokken. Voor één periode (Q1 van 2021) heeft de minister subsidie verleend en deze vervolgens ingetrokken. De subsidieaanvraag voor de overige periodes (Q2 van 2021, Q3 van 2021, Q4 van 2021 en Q1 van 2022) heeft de minister meteen afgewezen.
Juni tot en met september 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 50.000,- teruggevorderd.
Q4 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode Q4 van 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 90.000,- teruggevorderd.
Q1 2021
Met het besluit van 28 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q1 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 440.000,- dat hij had betaald teruggevorderd.
Q2 2021
Met het besluit van 19 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 6] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q2 van 2021 afgewezen.
Q3 2021
Met het besluit van 16 december 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 6] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q3 van 2021 afgewezen.
Q4 2021
Met het besluit van 7 april 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam 6] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q4 van 2021 afgewezen.
Q1 2022
Met het besluit van 3 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam 6] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q1 van 2022 afgewezen.
Alle kwartalen
Met het besluit van 18 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 6] ongegrond verklaard en een dwangsom van in totaal € 1.442,- toegekend wegens het overschrijden van de beslistermijn.
[naam 6] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
23/215 Procesverloop [naam 4]
heeft voor zes periodes TVL-subsidie aangevraagd. Voor twee van die periodes (juni t/m september 2020 en Q4 van 2020) heeft de minister eerst een subsidie verleend en die subsidie later ook vastgesteld, maar die vastgestelde subsidie vervolgens ingetrokken. Voor één periode (Q1 van 2021) heeft de minister subsidie verleend en deze vervolgens ingetrokken. De subsidieaanvraag voor de overige periodes (Q2 van 2021, Q4 van 2021 en Q1 van 2022) heeft de minister meteen afgewezen.
Juni tot en met september 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 50.000,- teruggevorderd.
Q4 van 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode Q4 van 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 90.000,- teruggevorderd.
Q1 van 2021
Met het besluit van 1 november 2021 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie ingetrokken en het voorschot van € 119.962,63 dat hij had betaald teruggevorderd.
Q2 van 2021
Met het besluit van 27 september 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 4] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q2 Van 2021 afgewezen.
Q4 van 2021
Met het besluit van 10 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam 4] voor de periode Q4 van 2021 afgewezen.
Q1 van 2022
Met het besluit van 11 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam 4] voor de periode Q1 van 2022 afgewezen.
Alle kwartalen
Met het besluit van 9 november 2022 heeft de minister de bezwaren van [naam 4] (en van [naam 5] ) ongegrond verklaard en een dwangsom van in totaal € 1.442,- toegekend wegens het overschrijden van de beslistermijn.
[naam 4] heeft (samen met [naam 5] ) tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
22/216 Procesverloop [naam 5]
heeft voor zes periodes TVL-subsidie aangevraagd. Voor één periode (Q4 van 2020) heeft de minister eerst een subsidie verleend en die subsidie later ook vastgesteld, maar die vastgestelde subsidie vervolgens ingetrokken. Voor drie periodes (Q1 van 2021, Q3 van 2021 en Q4 van 2021) heeft de minister subsidie verleend en deze vervolgens ingetrokken. De subsidieaanvraag voor de overige periodes (Q2 van 2021 en Q1 van 2022) heeft de minister meteen afgewezen.
Q4 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode Q4 van 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 90.000,- teruggevorderd.
Q1 van 2021
Met het besluit van 1 november 2021 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie ingetrokken en het voorschot van € 210.430,42 dat hij had betaald teruggevorderd.
Q2 van 2021
Met het besluit van 27 september 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 5] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q2 van 2021 afgewezen.
Q3 van 2021
Met het besluit van 22 maart 2022 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q3 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 98.219,02 dat hij had betaald teruggevorderd.
Q4 van 2021
Met het besluit van 29 maart 2022 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q4 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 99.973,28 dat hij had betaald teruggevorderd
Q1 van 2022
Met het besluit van 11 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam 5] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode van Q1 van 2022 afgewezen.
Alle kwartalen
Met het besluit van 9 november 2022 heeft de minister de bezwaren van [naam 5] en van [naam 4] ongegrond verklaard en een dwangsom van in totaal € 1.442,- toegekend wegens het overschrijden van de beslistermijn.
[naam 5] heeft (samen met [naam 4] ) tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
22/2509 Procesverloop [naam 1]
heeft voor zes periodes TVL-subsidie aangevraagd. Voor twee periodes (juni tot en met september 2020 en Q4 van 2020) heeft de minister eerst de subsidie verleend en die subsidie later ook vastgesteld, maar die vastgestelde subsidie vervolgens weer ingetrokken. Voor twee periodes (Q1 van 2021 en Q4 van 2021) heeft de minister subsidie verleend en deze vervolgens ingetrokken. De subsidieaanvraag voor de overige periodes (Q2 van 2021 en Q1 van 2022) heeft de minister meteen afgewezen.
Juni tot en met september 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 26.747,84 teruggevorderd.
Q4 van 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode Q4 van 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 55.237,63 teruggevorderd.
Q1 van 2021
Met het besluit van 1 november 2021 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q1 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 43.681,59 dat hij had betaald teruggevorderd.
Q2 van 2021
Met het besluit van 27 september 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q2 van 2021 afgewezen.
Q4 van 2021
Met het besluit van 29 maart 2022 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q4 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 31.049,04 dat hij had betaald teruggevorderd.
Q1 van 2022
Met het besluit van 11 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q1 van 2022 afgewezen.
Alle kwartalen
Met het besluit van 30 september 2022 heeft de minister de bezwaren van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ongegrond verklaard en een dwangsom van in totaal € 1.442,- toegekend wegens het overschrijden van de beslistermijn.
[naam 1] heeft (samen met [naam 2] en [naam 3] ) tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
22/2532 Procesverloop [naam 2]
heeft voor vijf periodes TVL-subsidie aangevraagd. Voor twee periodes (juni tot en met september 2020 en Q4 van 2020) heeft de minister eerst de subsidie verleend en die subsidie later ook vastgesteld, maar die vastgestelde subsidie vervolgens weer ingetrokken. Voor één periode (Q4 van 2021) heeft de minister subsidie verleend en deze vervolgens ingetrokken. De subsidieaanvraag voor de overige periodes (Q2 van 2021 en Q3 van 2021) heeft de minister meteen afgewezen.
Juni tot en met september 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 50.000,- teruggevorderd.
Q4 van 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode Q4 van 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 90.000,- teruggevorderd.
Q2 van 2021
Met het besluit van 27 september 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 2] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q2 van 2021 afgewezen.
Q3 van 2021
Met het besluit van 16 december 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 2] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q3 van 2021 afgewezen.
Q4 van 2021
Met het besluit van 29 maart 2022 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q4 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 95.534,74 dat hij had betaald teruggevorderd.
Alle kwartalen
Met het besluit van 30 september 2022 heeft de minister de bezwaren van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ongegrond verklaard en een dwangsom van in totaal € 1.442,- toegekend wegens het overschrijden van de beslistermijn.
[naam 2] heeft (samen met [naam 1] en [naam 3] ) beroep ingesteld.
22/2533 Procesverloop [naam 3]
heeft voor zes periodes TVL-subsidie aangevraagd. Voor twee periodes (juni tot en met september 2020 en Q4 van 2020) heeft de minister eerst de subsidie verleend en die subsidie later ook vastgesteld, maar die vastgestelde subsidie vervolgens weer ingetrokken. Voor twee periodes (Q1 van 2021 en Q4 van 2021) heeft de minister subsidie verleend en deze vervolgens ingetrokken. De subsidieaanvraag voor de overige periodes (Q2 van 2021 en Q3 van 2021) heeft de minister meteen afgewezen.
Juni tot en met september 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 50.000,- teruggevorderd.
Q4 van 2020
Met het besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister de op grond van de TVL vastgestelde subsidie voor de periode Q4 van 2020 ingetrokken en de subsidie vastgesteld op € 0,-. Ook heeft de minister het betaalde bedrag van € 90.000,- teruggevorderd.
Q1 van 2021
Met het besluit van 1 november 2021 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q1 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 135.010,87 dat hij had betaald teruggevorderd.
Q2 van 2021
Met het besluit van 27 september 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 3] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q2 van 2021 afgewezen.
Q3 van 2021
Met het besluit van 16 december 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam 3] voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q3 van 2021 afgewezen.
Q4 van 2021
Met het besluit van 29 maart 2022 heeft de minister de op grond van de TVL verleende subsidie voor de periode Q4 van 2021 ingetrokken en het voorschot van € 93.379,78 dat hij had betaald teruggevorderd.
Alle kwartalen
Met het besluit van 30 september 2022 heeft de minister de bezwaren van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ongegrond verklaard en een dwangsom van in totaal € 1.442,- toegekend wegens het overschrijden van de beslistermijn.
[naam 3] heeft (samen met [naam 1] en [naam 2] ) beroep ingesteld.
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (AGVV)
Artikel 2 (Definities)
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
2. „ kleine en middelgrote ondernemingen” of „kmo's” ondernemingen die aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;
BIJLAGE I (KMO-DEFINITIE)
Artikel 2 (Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen)
1. Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo's”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
(…)
Artikel 3 (Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen)
1.
Een „zelfstandige onderneming” is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.
2. „ Partnerondernemingen” zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met één of meer in de zin van lid 3 verbonden ondernemingen, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).
Zelfs indien deze drempel van 25% wordt bereikt of overschreden, kan een onderneming als zelfstandige onderneming en derhalve niet als onderneming met partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:
a. openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen en eigen vermogen in niet-beursgenoteerde ondernemingen investeren (business angels), mits de totale investering van deze business angels in een zelfde onderneming 1 250 000 EUR niet overschrijdt;
universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;
institutionele beleggers, met inbegrip van regionale ontwikkelingsfondsen;
autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting hebben van minder dan 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen.
3. „ Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:
a. a) een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
b) een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
c) een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
d) een onderneming heeft als aandeelhouder of vennoot van een andere onderneming, op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.
Van overheersende invloed wordt geacht geen sprake te zijn, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.
Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij via één of meerdere andere ondernemingen of via een investeerder als bedoeld in lid 2, één van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.
Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.
Als „verwante markt” wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct upstream of downstream de relevante markt bevindt.
Algemene wet bestuursrecht
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c.de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL1)
Artikel 1 (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
MKB-onderneming:in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een overheidsbedrijf, die een kleine onderneming of middelgrote onderneming is in de zin van de algemene groepsvrijstellingverordening;
getroffen MKB-onderneming: MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2, tweede lid, onderdelen c, d en e;
Artikel 2 (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020.
(…)
Artikel 5 (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)