ECLI:NL:CBB:2024:727
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.W.L. Koopmans
- I.E. van de Geest
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidie voor vaste lasten financiering COVID-19 en de omzetbepaling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 22 oktober 2024, wordt het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken inzake de subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) behandeld. De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 3.085,64 teruggevorderd, omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming stelde dat de opbrengst van de verkoop van een bedrijfsauto ten onrechte was meegerekend bij de omzet, maar het College oordeelde dat deze opbrengst wel degelijk als omzet moet worden aangemerkt.
Het College deed uitspraak zonder zitting, omdat het voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De onderneming had aangevoerd dat de verkoopopbrengst geen omzet was, maar een desinvestering, en verwees naar informatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het College oordeelde echter dat de minister de aangifte omzetbelasting moest gebruiken voor de omzetbepaling, en dat de opbrengst uit de verkoop van de bedrijfsauto als omzet moest worden aangemerkt.
Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat de onderneming niet voldeed aan de eis van 30% omzetverlies en dat de subsidie daarom op € 0,- kon worden vastgesteld. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ondernemingen om de juiste informatie te gebruiken bij het aanvragen van subsidies en de gevolgen van desinvesteringen voor de omzetbepaling.