Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , (de onderneming)
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Overwegingen
De onderneming exploiteert een health- en beautysalon. De onderneming heeft voor Q1 2021 subsidie aangevraagd. De minister heeft aan haar eerst een voorlopige subsidie verleend van € 104.848,34 en een voorschot van € 83.878,67 aan de onderneming uitbetaald. De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 78.900,47, omdat uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat het omzetverlies in Q1 2021 toch minder was dan dat de onderneming aanvankelijk had opgegeven. Als gevolg hiervan moet de onderneming een bedrag van € 4.978,20 voorschot dat zij al had ontvangen terugbetalen. De onderneming is het niet eens met de manier waarop de minister de omzet over de referentieperiode heeft bepaald.
€ 1.689,-. Op basis hiervan heeft hij de subsidie op grond van artikel 2.2.10, vijfde lid, van de TVL op € 78.900,47 vastgesteld. De minister stelt dat de onderneming ten onrechte een beroep doet op de uitzondering van artikel 2.2.2, zesde lid, van de TVL. Het beroep van de onderneming op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom volgens de minister niet. Die uitzondering is alleen van toepassing op ondernemingen die niet over hun gehele omzet omzetbelasting betalen. Omdat de onderneming wel over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, is de situatie van de onderneming anders en valt zij niet onder deze uitzondering. De minister verwijst in dit verband naar de onder 4.1 genoemde uitspraak van het College van 24 januari 2023.