In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 juli 2024, zijn de beroepen van een grote onderneming tegen de afwijzing van haar aanvragen voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) ongegrond verklaard. De minister van Economische Zaken had de aanvragen afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan de vereiste om een accountantsproduct over te leggen en niet aantoonde dat zij een omzetverlies van ten minste 30% had. De onderneming, die een beveiligingsbedrijf is, stelde dat zij door de coronamaatregelen in financiële problemen was gekomen en dat de vereisten van de TVL onredelijk waren in haar situatie. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had gehandeld, aangezien de TVL geen ruimte biedt voor uitzonderingen en de onderneming niet had aangetoond dat zij in een uitzonderlijke situatie verkeerde. Het College bevestigde dat de minister de omzetgegevens uit de aangiften omzetbelasting correct had toegepast en dat de afwijzing van de aanvragen gerechtvaardigd was. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding voor de onderneming. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels van de TVL en de beperkte ruimte voor maatwerk in de uitvoering van de regeling.