ECLI:NL:CBB:2023:538

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
23 september 2023
Zaaknummer
22/1443
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van omzetverlies bij TVL-subsidie voor horecagelegenheid

In deze zaak heeft de onderneming, een horecagelegenheid, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin de subsidie voor de periode Q1 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) is vastgesteld op € 10.834,10. De minister heeft deze subsidie berekend op basis van het omzetverlies, dat is vastgesteld aan de hand van de omzet in de referentieperiode (Q1 2019) en de omzet in de subsidieperiode (Q1 2021). De onderneming is het niet eens met de berekeningswijze van de minister en stelt dat de jaaromzet in plaats van de kwartaalomzet als basis zou moeten dienen voor de berekening van het omzetverlies.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2023 hebben de vertegenwoordigers van de onderneming en de minister hun standpunten toegelicht. De minister heeft betoogd dat de gekozen berekeningswijze correct is en dat de onderneming onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat deze in strijd is met rechtsbeginselen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de minister de berekeningswijze die artikel 2.2.2. van de TVL voorschrijft correct heeft toegepast en dat de onderneming niet heeft aangetoond dat deze berekeningswijze onjuist is.

Het College concludeert dat de minister niet hoefde af te wijken van de berekeningswijze uit de TVL en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 september 2023, waarbij de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing van het College bevestigt dat de berekening van het omzetverlies op basis van kwartaalomzetten legitiem is, en dat de door de onderneming voorgestelde alternatieve berekeningswijze niet leidt tot een significante wijziging in de subsidie.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] v.o.f, te [woonplaats] , (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. E. Brouwers).

Procesverloop

Met het besluit van 29 oktober 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor de periode Q1 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 10.834,10.
Met het besluit van 17 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 augustus 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming en mr. H.G.M. Wammes en mr. E. Brouwers namens de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De onderneming exploiteert een horecagelegenheid. De minister heeft de TVL-subsidie voor Q1 2021 vastgesteld op basis van het omzetverlies, dat is berekend aan de hand van de omzet in de referentieperiode (Q1 2019) en de omzet in de subsidieperiode (Q1 2021). De ondernemer heeft beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de berekeningswijze die de minister gebruikt bij het bepalen van het omzetverlies. Het College oordeelt dat de minister de subsidie correct heeft berekend. Hierna legt het College uit waarom.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming voert aan dat de minister bij het berekenen van het omzetverlies ten onrechte kijkt naar de omzet per kwartaal. In plaats daarvan zou de minister moeten kijken naar de jaaromzet, om die jaaromzet vervolgens door vier te delen. Dat doet het UWV ook bij de toepassing van de NOW-regeling. De berekeningswijze die de onderneming voorstelt geeft een beter beeld van het omzetverlies, omdat daarbij rekening wordt gehouden met seizoensinvloeden. In het tweede en derde kwartaal van een jaar is de omzet van de onderneming namelijk een stuk hoger dan in het eerste en het vierde kwartaal.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt zich op het standpunt dat uit de aangifte omzetbelasting blijkt dat de omzet in Q1 2019 € 50.984,- is en dat de omzet in Q1 2021 € 0,- is. Dat levert een omzetverlies van 100% op en een subsidie van € 10.834,10. De minister begrijpt het standpunt van de onderneming zo, dat hij het niet eens is met de manier waarop het omzetverlies in de TVL wordt berekend. De berekeningswijze die de onderneming voorstelt, zou meer grofmazig uitpakken dan de berekeningswijze uit de TVL. De onderneming heeft onvoldoende onderbouwd met welk rechtsbeginsel de omzetverliesberekening uit de TVL in strijd is. Dat de minister ook voor een andere manier van omzetverliesberekening had kunnen kiezen, maakt niet dat de gekozen berekeningswijze in strijd is met enig rechtsbeginsel.
Beoordeling door het College
5. Het College stelt vast dat de minister de berekeningswijze die artikel 2.2.2. van de TVL voorschrijft correct heeft toegepast. De onderneming heeft de uitkomst daarvan niet bestreden. Het College volgt de onderneming niet in haar stelling dat deze berekeningswijze onjuist is waardoor de regeling op dit onderdeel niet verbindend zou zijn. Zoals het College eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 6 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:586), heeft de minister mogen kiezen voor een systeem waarbij een kwartaal als referentieperiode wordt gebruikt, omdat de subsidie per kwartaal wordt toegekend. De onderneming heeft geen gronden aangevoerd die aanleiding geven tot een ander oordeel. Dat het UWV bij de toepassing van de NOW-regeling uitgaat van de jaaromzet gedeeld door vier, levert de onderneming in deze zaak niets op. De NOW-regeling is namelijk een andere regeling met andere voorwaarden voor de toekenning van een subsidie.
6. De minister hoefde in dit specifieke geval ook niet af te wijken van de berekeningswijze uit de TVL. Het is niet gebleken dat de onderneming daardoor nadelig wordt getroffen. De berekeningswijze heeft voor Q1 2021 geleid tot een omzetverlies van 100% en een TVL-subsidie van € 10.834,10. De minister heeft tijdens de zitting toegelicht dat daarnaast TVL-subsidies zijn vastgesteld van € 21.568,- (Q2 2021), € 9.388,- (Q4 2021) en
€ 4.017,- (Q1 2022). De berekeningswijze die de onderneming voorstelt zou kunnen leiden tot een iets andere uitkomst, maar het is niet aannemelijk dat de TVL-subsidie met die berekeningswijze dusdanig anders uitvalt dat de minister moet afwijken van de berekeningswijze uit de TVL. Het College is daarom van oordeel dat het bestreden besluit evenredig is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
w.g. J.L. Verbeek w.g. A.M. Slierendrecht
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.2.2. (bepaling omzetverlies)
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019.
(…)
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2021.
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.