ECLI:NL:CBB:2023:502
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 september 2023, zijn de beroepen van [naam 1] B.V. tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat ongegrond verklaard. De zaak betreft de aanvragen voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periodes Q2 van 2021, Q4 van 2021 en Q1 van 2022. De minister had de subsidie voor Q2 van 2021 vastgesteld op € 18.150,56, maar de aanvragen voor Q4 van 2021 en Q1 van 2022 waren afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden van omzetverlies van respectievelijk 20% en 30%.
De onderneming stelde dat de omzet in de referentieperiode niet representatief was, omdat zij pas op 1 augustus 2020 haar deuren opende en daardoor slechts een deel van de referentieperiode omzet had kunnen genereren. Het College oordeelde echter dat de minister terecht de omzet in de referentieperiode had vastgesteld op € 60.281,- en dat er geen aanleiding was om de omzet te extrapoleren of seizoensinvloeden mee te nemen. De door de onderneming aangevoerde omstandigheden werden niet als uitzonderlijk genoeg beschouwd om van de TVL-regeling af te wijken.
Het College concludeerde dat de minister de bepalingen van de TVL consistent had toegepast en dat de besluiten niet in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel. De beroepen werden ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed.