Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 januari 2023 op het hoger beroep van:
(gemachtigden: mr. G.P. Roth en mr. L.B.G. Hillen),
appellanten
en
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster
Procesverloop in hoger beroep
Leeswijzer
Daarna beoordeelt het College het hoger beroep. Inhoudelijk gaat het College eerst in op de vraag of appellanten feitelijk onjuiste informatie hebben verstrekt aan investeerders. Daarna beoordeelt het College of appellanten hebben nagelaten essentiële informatie te geven. Daarna beoordeelt het College of AFM bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen en beoordeelt het College de belangenafweging. Daarna beoordeelt het College de formulering van de opgelegde last. Vervolgens geeft het College een oordeel om tot finale geschilbeslechting te komen over de last onder dwangsom. Het College sluit af met een beoordeling van het besluit tot openbaarmaking van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom.
Feiten en omstandigheden
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
AFM stelt zich op het standpunt dat het voor investeerders het essentiële informatie is om te weten dat de geldstroom tussen [appellante 1] en [appellante 2] wordt gebruikt ter betaling van de rente van de obligatiehouders en de aflossingen. Dat slechts één obligatiehouder is ingestapt in 2017 en 2018 is niet zo relevant. Het gaat erom dat obligatiehouders in die periode mogelijk beïnvloed zijn in hun keuze om de obligatie te houden of van de hand te doen. AFM begrijpt het punt van [naam 1] niet t.a.v. de inbreuk.
6.4 Gelet op het voorgaande heeft AFM vast kunnen stellen dat appellanten hebben nagelaten essentiële informatie te verstrekken aan investeerders over de financiële situatie van [appellante 2] . Hiermee is sprake van een misleidende handelspraktijk als gevolg van een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d, eerste, tweede en derde lid, van het BW. De gronden VI en VII slagen daarom ook niet.
8.5 Het College stelt verder vast dat ten tijde van het besluit van 7 december 2020 nog niet was begonnen met het aflossen van de obligaties. Ten tijde van het bestreden besluit waren nog niet alle obligatiehouders afgelost. Appellanten hadden nog steeds de relevante informatie niet verstrekt; uiteindelijk is pas ter zitting bij het College onthuld dat de investeringen in [land] nooit rendement hebben opgeleverd waarmee een betaling aan de obligatiehouders is gedaan. Daarom bestond voor AFM geen reden om bij het nemen van het bestreden besluit tot een andere afweging te komen. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld was sprake van een nog steeds doorlopende overtreding. Ook grond IX kan niet slagen.
Vervolgens heeft AFM nader gemotiveerd dat onder “investeerders” worden verstaan:
- consumenten die de [obligatielening] hebben gekocht en/of voornemens zijn te gaan kopen (obligatiehouders); en/of
- consumenten die door [naam 1] zijn geïnformeerd over de (financiële) situatie van [appellante 2] , bijvoorbeeld tijdens investeerdersbijeenkomsten en via schriftelijke updates.
In het bestreden besluit heeft AFM aanvullend gemotiveerd dat geen ruimere groep van consumenten is bedoeld dan is vermeld in het primaire besluit. Daaraan heeft AFM toegevoegd dat appellanten weten wie de obligatiehouders zijn (waarmee degenen zijn bedoeld die daadwerkelijk obligaties hebben gekocht) en dat appellanten beschikken over lijsten van bezoekers die de bijeenkomsten hebben bezocht.
In het verweerschrift heeft AFM opnieuw gesteld dat de doelgroep feitelijk beperkt is tot de investeerders. Daaronder verstaat AFM (1) consumenten die de [obligatielening] hebben gekocht en/of voornemens zijn of waren te gaan kopen en (2) consumenten die tijdens investeringsbijeenkomsten van [naam 1] of via schriftelijke updates door [naam 1] zijn geïnformeerd over de financiële situatie van [appellante 2] .
10.
Finale geschilbeslechting
voormaligeobligatiehouders te informeren valt dat buiten de bewoordingen van de last zoals deze in stand is gebleven door deze uitspraak. Daaronder vallen geen voormalige obligatiehouders na afloop van de obligatie. Het alsnog informeren van de nu voormalige obligatiehouders dient bovendien in beginsel geen doel meer. Zij kunnen geen obligaties meer van de hand doen of een andere actie over de obligaties meer ondernemen. Desgevraagd naar het belang heeft AFM aangegeven dat het bij de voormalige obligatiehouders van de [obligatielening] , die zijn uitbetaald, ten aanzien van het belang om aan hen alsnog de juiste en essentiële informatie te verstrekken, mogelijk nog om schadevorderingen zou kunnen gaan. De AFM kan echter niet aangeven welke schade deze uitbetaalde obligatiehouders zouden hebben geleden nu zij hebben ontvangen waar zij recht op hebben. Het College is dan ook van oordeel dat voor deze voormalige obligatiehouders de informatieverstrekking ook geen doel meer dient.
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is gehandhaafd dat de informatie via de website van [appellante 1] (Website) aan een ieder beschikbaar moet worden gesteld;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 mei 2021 voor zover daarbij is gehandhaafd dat de informatie via de website van [appellante 1] (Website) aan een ieder beschikbaar moet worden gesteld;
- herroept de besluiten van 7 december 2020 voor zover daarin aan appellanten is gelast de informatie “en via de website van [appellante 1] (Website) aan een ieder beschikbaar te stellen”;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- draagt AFM op het betaalde griffierecht van € 548,- aan appellanten te vergoeden;
Bijlage uitspraak van de rechtbank
Onjuiste of misleidende informatie