Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] , appellant [naam 1] ,
WindShareFund B.V., te Arnhem, appellante 2 (WSF BV)
appellanten
en
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM)
Procesverloop in hoger beroep
27 september 2016 was WSF NV enig bestuurder en aandeelhouder van WSF II. Sinds die datum is WSF BV enig aandeelhouder van WSF II. [naam 1] is (direct of indirect) enig bestuurder van deze rechtspersonen.
6 miljoen euro per stuk, zo’n tien keer de verwachte jaaropbrengst (door WSF de kapitalisatiefactor genoemd). WSF I, II en III financieren de aankoop van een windturbine met de uitgifte van ClimateBonds, een banklening en de inbreng van eigen vermogen van WSF NV van € 100.000 per windturbine. De ClimateBonds zijn (tussentijds) overdraagbaar. WSF NV is beheerder van WSF I en III en WSF BV is de beheerder van WSF II.
19 oktober 2017 het kapitaalaandeel van de Windpark Tiefenbrunnen I GmbH & Co. KG (Tiefenbrunnen I). Tiefenbrunnen I heeft twee windturbines. Beherende vennoot van de KG’s is WSF Deutschland.
27 januari 2020 (derde markt update) bekend gemaakt met daarbij geactualiseerde prognoses (de geactualiseerde prognoses 2020).
Uitspraak van de rechtbank
Aankoopwaarden van de windturbines van WSF II en III
6.4. Zoals de AFM terecht heeft opgemerkt, lijkt onjuist dat WSF III later dan WSF II haar aandeel in Tiefenbrunnen I heeft verkregen, nu WSF II en WSF III op 9 oktober 2017 gezamenlijk Tiefenbrunnen I hebben aangekocht. [naam 1] en WSF hebben hiertegen niets ingebracht en hebben met de enkele verwijzing naar het tijdsverloop tussen de inschrijfperiodes voor ClimateBonds bij WSF II en WSF III ook geen uitsluitsel gegeven over het precieze tijdstip waarop WSF III haar aandeel dan wel zou hebben verkregen. Wat daar verder ook van zij, met de AFM is de rechtbank van oordeel dat indien WSF III haar aandeel in verband met het tijdsverloop tussen de inschrijfperiodes daadwerkelijk later zou hebben verkregen, voor de ClimateBondHolders van WSF II en met name WSF III als essentiële informatie heeft te gelden op grond van welke afwegingen tot de verschillende verhoudingen is gekomen, waarbij WSF III niet alleen (veel) meer dan WSF II heeft betaald voor de aankoop van Tiefenbrunnen I, maar vervolgens ook een daarmee niet corresponderend aandeel in Tiefenbrunnen I en recht op de netto-opbrengsten heeft verkregen. De enkele mededeling aan de ClimateBondHolders dat de marktprijs is gestegen geeft geen inzicht in deze afwegingen. Daarbij komt nog dat, zoals de AFM terecht heeft opgemerkt, het aandeel van WSF II en WSF III in de banklening van respectievelijk 32% en 68% niet correspondeert met de verhouding van respectievelijk 44% en 56% bij de voor WSF II en WSF III begrote aflossings- en rentebetalingen. Eén en ander brengt dus mee dat de ClimateBondHolders in WSF III ten opzichte van de ClimateBondHolders in WSF II een geringer belang en een kleiner deel in de opbrengst ontvangen, maar zwaarder worden belast in de aflossings- en rentebetalingen, dan op basis van de verhouding van deelname kon worden verwacht. Dit onderstreept eens te meer het belang dat de ClimateBondHolders worden geïnformeerd over de afwegingen op grond waarvan tot de verschillende verhoudingen is gekomen.
6.7. Met de AFM is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan een concrete, objectieve onderbouwing daarvoor, niet realistisch is dat een windturbine na verloop van 20 jaar slechts 1% van zijn aankoopwaarde zou hebben verloren (WFS I) en dat twee windturbines in waarde zouden toenemen na verloop van 10 jaar (WSF III), te minder nu diezelfde twee windturbines in de berekening van de restwaarde voor WSF II over een periode van 10 jaar ongeveer een derde van hun waarde zouden verliezen. Voor zover [naam 1] en WSF zouden moeten worden gevolgd in hun standpunt dat de AFM bij de vaststelling van het belang van WSF II en III had moeten uitgaan van 32% in plaats van 44% (WSF II) en 68% in plaats van 56% (WSF III), kan dit hun niet baten. Uit de in de beroepsgronden opgenomen tabel volgt immers dat, uitgaande van deze volgens [naam 1] en WSF te hanteren percentages, WSF II in de geactualiseerde prognoses 2020 een waardedaling van (haar belang in) de windturbines verwacht tussen de 1% en 23% en dat WSF III in de geactualiseerde prognoses 2020 een waardedaling van (haar belang in) de windturbines verwacht tussen de 2% en 15% , terwijl zij bij aanbieding een waardedaling van de windturbines verwachtten tussen de 22% en de 44% . Deze in de geactualiseerde prognoses 2020 door WSF II en III verwachte waardedaling wijkt niet alleen sterk af van de bij de aanbieding door hen verwachte waardedaling, maar is bij gebrek aan een concrete, objectieve onderbouwing evenmin realistisch te noemen. Bovendien blijft het zeer opvallend dat er verschillen zijn in de verwachte waardedaling bij WSF II en WSF III, terwijl het om dezelfde twee windturbines gaat.
6.11. Met de AFM is de rechtbank van oordeel dat deze laatstgenoemde betalingen met gelden van ClimateBondHolders een hoog persoonlijk karakter hebben en dat WSF door deze betalingen te presenteren als “ verblijfskosten (Horeca, Retail, Contant), zoals lunches, diners en hotels, alsmede overige representatiekosten ” en niet als privébetalingen, onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, dan wel informatie heeft weggelaten. De vermelding in de derde markt update dat uitgaven door WSF NV zijn gedaan die een persoonlijk zakelijk karakter hebben, maakt dit niet anders. Met de toevoeging van ‘zakelijk’ aan het karakter en de opmerking dat deze uitgaven in het kader van de bedrijfsvoering van WSF zijn gedaan, wordt hoe dan ook de suggestie gewekt dat het uitgaven betreft met vooral een zakelijk karakter. De stelling van [naam 1] en WSF dat bij het hanteren van de term “representatiekosten ” aansluiting is gezocht bij de definitie zoals opgenomen op de website van de belastingdienst, kan hen evenmin baten. Nog daargelaten dat zij daarbij in hun beroepsgronden niet toelichten waarom de hier bedoelde uitgaven vallen onder deze definitie, is volstrekt helder dat bijvoorbeeld de uitgaven van in totaal ruim € 9.000,- voor bezoeken aan sauna’s en massagesalons niet vallen onder deze definitie. De eerst in repliek geponeerde stelling dat deze uitgaven zijn gedaan in verband met fysieke klachten van [naam 1] en dat het direct in het belang is van WSF en de ClimateBondHolders dat [naam 1] in gezondheid zijn activiteiten voor WSF kan uitvoeren, leidt niet tot een ander oordeel. Niet alleen is deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd, ook wordt daarmee miskend dat [naam 1] zelf zijn medische kosten behoort te dragen. Overigens is evenmin onderbouwd dat, zoals in de derde markt update wordt gesteld, een deel van de uitgaven niet ten laste van WSF NV zijn gebracht, maar door [naam 1] worden gedragen en zijn verrekend in rekening-courant.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
21 september 2021 aan de partijen mededeling gedaan.
8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193b, derde lid, onder a, in samenhang met artikel 6:193d, eerste lid, van het BW. Dit betekent dat de hogerberoepsgrond faalt.
3 oktober 2018 een bedrag van € 612.856,- aan management- en beheerkosten daadwerkelijk betaald, terwijl tot die datum de bankrekening van WSF NV nagenoeg uitsluitend was gevoed met inleg van de obligatiehouders. Daarmee staat voor AFM vast dat WSF NV de management-/beheerkosten heeft betaald van gelden die vanuit WSF I, WSF II en WSF III zijn overgemaakt naar de rekening van WSF NV. Op 3 oktober 2018 waren er geen inkomsten uit de Green Bonds. Volgens AFM zijn de obligatiehouders verkeerd voorgelicht, omdat de indruk is gewekt dat incassering van alle management-/beheerkosten niet of pas na de aflossing van de obligatiehouders zal plaatsvinden.
WFS NV € 612.856,07 is betaald voor ‘Management/Beheer’ waaronder ook personeelskosten (met name salarissen) van € 563.482,36. AFM heeft, onbetwist door appellanten, berekend dat de beheervergoeding over die periode voor WSF I, II en III volgens de IM’s neerkomt op een bedrag van € 257.796,-. WSV NV had in dat tijdvak, behalve de teruggaven van de belastingdienst, op haar bankrekening geen andere inkomsten dan betalingen van de WSF-entiteiten.
€ 612.856,- tot 3 oktober 2018 is geïncasseerd bij de WSF-entiteiten en dat in die zin in de tweede en derde markt update ten onrechte de mededeling is gedaan dat de incasso van beheersvergoedingen voorlopig is opgeschort. WSF wekt tot op heden de indruk dat het bedrag van € 612.856,- enkel is uitgegeven door WSF NV en dat dit bedrag nog niet is geïncasseerd. In de geactualiseerde exploitatieprognoses is het bedrag van € 612.856,- niet verwerkt in de opsomming van de uitgaven. Dat deze management- en beheerkosten zouden zijn geïncasseerd onder de noemer eenmalige kosten, blijkt volgens AFM ook niet uit de geactualiseerde exploitatieprognose.
Beslissing
- verlengt de begunstigingstermijn tot twee weken na de datum volgende op de datum waarop een afschrift van deze uitspraak aan [naam 1] en WSF is verzonden;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde nieuwe dwangsombesluit (van 12 maart 2020);
- draagt AFM op het betaalde griffierecht van € 541,- aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt AFM in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.496,-.
Bijlage: wettelijk kader
misleidendindien informatie wordt verstrekt die
feitelijk onjuistis of die de
gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten aanzien van:
misleidendindien er sprake is van een
misleidende omissie.
essentiële informatiewelke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen,
wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
essentiële informatieals bedoeld in lid 2 verborgen wordt gehouden of
op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt wordt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.