In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 september 2021, zaaknummer 20/303, werd het beroep van appellante, een biologische melkveehouderij, ongegrond verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op basis van de Meststoffenwet (Msw). De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 4.449 kg, wat later werd verhoogd naar 4.502 kg. Appellante stelde dat haar werkelijke melkproductie in 2015 hoger was dan geregistreerd, maar het College oordeelde dat deze stelling onvoldoende was onderbouwd. Het beroep op de knelgevallenregeling, die een uitzondering biedt voor boeren die door bijzondere omstandigheden in de problemen komen, werd afgewezen omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarde dat haar fosfaatrecht op de peildatum van 2 juli 2015 minimaal 5% lager was door ziekte van een van de maten. Het College concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. De beslissing om vóór de peildatum te investeren zonder de benodigde vergunningen was niet navolgbaar. Het College honoreerde wel het verzoek van verweerder om de proceskosten in bezwaar te vergoeden, omdat het bezwaar gedeeltelijk gegrond was verklaard.