ECLI:NL:CBB:2017:391

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
17/739
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenbesluit bestuursdwang en de redelijkheid van kostenverhaal

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een kostenbesluit van de staatssecretaris van Economische Zaken. Appellant, die in deze zaak niet is verschenen, heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten die in rekening zijn gebracht voor bestuursdwang die op 8 december 2015 is toegepast wegens overtredingen van de Wet dieren. De staatssecretaris had de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving vastgesteld op € 10.985,54, na het in mindering brengen van opbrengsten en vervoerskosten. Appellant heeft in zijn beroep aangevoerd dat de kosten buitenproportioneel zijn en dat hij niet in staat is deze te betalen. Het College heeft vastgesteld dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het eerdere besluit van 11 december 2015, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. Het College oordeelt dat de kosten, gezien de rechtmatigheid van de bestuursdwang, in beginsel voor rekening van appellant komen. De stellingen van appellant over de hoogte van de kosten zijn niet voldoende onderbouwd en bieden geen aanknopingspunten om van het kostenverhaal af te zien. Het College concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die grond bieden om de kosten niet bij appellant in rekening te brengen. Het beroep wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/739
11350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. J.P. Vandervoodt),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Henneveld).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving voor een bedrag van € 10.985,54 bij appellant in rekening gebracht.
Bij besluit van 23 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 8 december 2015 heeft verweerder spoedbestuursdwang toegepast wegens overtreding door appellant van de Wet dieren. Deze overtreding hield in, kort gezegd, het benadelen van de gezondheid en het welzijn van dieren en het onthouden van de nodige medische zorg aan de hond en 11 pups van appellant. Verweerder heeft deze dieren meegevoerd en opgeslagen.
1.3
Bij besluit van 11 december 2015 heeft verweerder de toegepaste spoedbestuursdwang op schrift gesteld.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de kosten van bestuursdwang vastgesteld op € 16.049,59 voor de periode van 8 december 2015 tot en met 5 februari 2016. De opbrengst van de verkoop, 50% van de vervoerskosten van en naar de opslaghouder en de kosten vanaf 26 januari 2015 zijn in mindering gebracht, zodat appellant volgens verweerder nog een bedrag verschuldigd is van € 10.985,54.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2. Het College stelt vast dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 11 december 2015 waarin verweerder de spoedbestuursdwang op schrift heeft gesteld, zodat dit besluit in rechte vast staat. Nu moet worden aangenomen dat het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang rechtmatig is, behoren de kosten die daarmee gemoeid zijn ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in beginsel voor rekening van appellant te komen.
3. Appellant heeft opgemerkt dat de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Omdat appellant daarbij niet heeft onderbouwd in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend was, is deze opmerking echter onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar het College op dient in te gaan (zie ook de uitspraak van het College van 21 april 2015, ECLI:NL:CBB:2015:132).
4. Verder voert appellant aan dat de doorberekende kosten buitenproportioneel zijn en in redelijkheid niet allemaal bij appellant in rekening gebracht kunnen worden. Appellant kon niet voorzien dat de facturen zodanig hoog zouden zijn. Bovendien ontbreekt het appellant aan draagkracht om de in rekening gebrachte kosten te kunnen voldoen.
5.1
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat de daarin vermelde kosten voor het toepassen van spoedbestuursdwang voor rekening van appellant komen.
5.2
Het College is van oordeel dat verweerder, gezien het overzicht van de gemaakte kosten en de overgelegde facturen, voldoende heeft gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt welke kosten zijn gemaakt. De niet nader gemotiveerde stellingen van appellant dat de kosten buitenproportioneel zijn en niet allemaal bij appellant in rekening gebracht kunnen worden bieden, zonder nadere onderbouwing, geen aanknopingspunten om te concluderen dat de kosten redelijkerwijs niet op appellant kunnen worden verhaald. Overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die grond bieden om geheel of gedeeltelijk van het kostenverhaal af te zien. De financiële draagkracht kan in beginsel niet als een dergelijke omstandigheid gelden. Wel kan appellant zich tot verweerder richten voor het treffen van een betalingsregeling. Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. L.N. Foppen