ECLI:NL:CBB:2021:803
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling onder Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht onder de Meststoffenwet. De appellante, een melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat door de minister was vastgesteld op 12.936 kg, met een generieke korting van 8,3% vanwege het niet grondgebonden zijn van haar bedrijf. De appellante stelde dat zij op 15 mei 2015 de feitelijke beschikkingsmacht had over 54,05 hectare landbouwgrond, maar het College oordeelde dat zij dit niet had aangetoond. De minister had de gronden van andere bedrijven, waar de appellante ook een relatie mee had, terecht buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van de fosfaatruimte. Het College concludeerde dat de appellante niet grondgebonden was en dat de generieke korting terecht was toegepast. De appellante had bewust gekozen om haar gronden onder andere relatienummers op te geven om negatieve gevolgen van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij te voorkomen, wat niet als een tijdelijke situatie kon worden aangemerkt. De uitspraak bevestigde dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van de appellante, en het beroep werd ongegrond verklaard.