ECLI:NL:CBB:2021:64
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de generieke korting op fosfaatrechten in het kader van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de toepassing van de generieke korting op fosfaatrechten, zoals vastgelegd in de Meststoffenwet. Appellante, een melkveebedrijf, had grond verpacht en niet opgegeven in haar gecombineerde opgave 2015. De minister heeft de landbouwgrond buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van de fosfaatruimte van appellante, omdat niet is komen vast te staan dat zij de feitelijke beschikkingsmacht over deze grond had. De keuze van appellante om de grond tijdelijk te verpachten was welbewust en had als doel om negatieve gevolgen van een andere regeling te voorkomen. Hierdoor is appellante niet grondgebonden en is de generieke korting van 8,3% terecht toegepast. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De uitspraak benadrukt dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last vormt. Het College concludeert dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Het beroep is ongegrond verklaard.