In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 6 juli 2021, zaaknummer 19/919, wordt de situatie van een appellante, die een duurzaam melkveebedrijf wilde oprichten, beoordeeld in het kader van het fosfaatrechtenstelsel. Appellante had in 2010 plannen gemaakt om haar varkenshouderij om te zetten naar een melkveehouderij, maar op de peildatum beschikte zij niet over de benodigde vergunningen. Het College erkent dat lokale overheden appellante hebben gestimuleerd in haar investeringen, maar oordeelt dat de investeringen niet navolgbaar zijn, omdat de financiële impact niet is aangetoond. De appellante heeft in totaal € 185.852,- geïnvesteerd, maar het College concludeert dat de last die zij ervaart niet als buitensporig kan worden aangemerkt. De appellante heeft geen bewijs geleverd van de financiële gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel op haar bedrijf. Het College wijst de beroepsgrond van appellante af en oordeelt dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel zwaarder wegen dan de individuele omstandigheden van appellante. Wel wordt een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, vastgesteld op € 1.000,-, die wordt verdeeld tussen de verweerder en de Staat.