ECLI:NL:CBB:2021:645
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en startersregeling in de melkveehouderij: beoordeling van de cumulatieve voorwaarden en de impact van het fosfaatrechtenstelsel op eigendomsrechten
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 juni 2021, zaaknummer 20/202, staat de appellante, een melkveehouderij, centraal. De zaak betreft de vaststelling van fosfaatrechten door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij de appellante niet voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van de startersregeling. De appellante had op de peildatum, 2 juli 2015, niet de vereiste Nbw-vergunning voor het aantal melk- en kalfkoeien en jongvee dat zij wilde houden. De minister had eerder op 3 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld op 4.152 kg, en het bezwaar van de appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een besluit van 30 december 2019.
De appellante voerde aan dat het fosfaatrechtenstelsel haar eigendomsrecht aantast en dat zij onomkeerbare investeringen had gedaan in de uitbreiding van haar bedrijf, die niet in overeenstemming waren met de vereiste vergunningen. Het College oordeelde dat de investeringsbeslissingen van de appellante niet navolgbaar waren, gezien het feit dat zij vóór de peildatum had geïnvesteerd zonder de benodigde vergunningen. Het College concludeerde dat de appellante niet als starter kon worden aangemerkt en dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om te voldoen aan de wettelijke vereisten en de gevolgen van investeringsbeslissingen in het licht van de regelgeving omtrent fosfaatrechten. Het College verklaarde het beroep van de appellante ongegrond, waarbij het belang van milieu en volksgezondheid zwaarder woog dan de belangen van de appellante.