In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021, zaaknummer 20/29, werd het beroep van een melkveehouder tegen de afwijzing van zijn beroep op de knelgevallenregeling in het kader van het fosfaatrechtenstelsel ongegrond verklaard. De appellant had aangevoerd dat zijn fosfaatrecht ten gevolge van ziekte minimaal 5% lager zou zijn, maar het College oordeelde dat hij niet aan deze voorwaarde voldeed. De appellant had in 2013 plannen gemaakt om zijn bedrijf uit te breiden, maar door een auto-ongeluk in 2014 en de daaropvolgende operatie had hij deze uitbreiding niet kunnen realiseren. Het College stelde vast dat de stagnatie van de groei van de veestapel niet in aanmerking kon worden genomen bij de beoordeling van de knelgevallenregeling. De wetgever had immers bepaald dat de eerste 5% van de daling van de veestapel voor risico van de melkveehouder kwam. Het College concludeerde dat de appellant geen individuele en buitensporige last droeg en dat de afwijzing van de knelgevallenregeling terecht was.
Echter, het College erkende dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden. De appellant had recht op een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 800,- door de verweerder en € 200,- door de Staat der Nederlanden moest worden betaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om rekening te houden met de risico's van hun ondernemersbeslissingen, vooral in het licht van de veranderingen in wetgeving en de gevolgen daarvan voor hun bedrijfsvoering.