7.1.Naar het oordeel van het College heeft de verrekening van de heffingen met het melkgeld een privaatrechtelijk karakter. Daarmee valt deze handeling buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter en appellante zal daarop betrekking hebbende klachten aan de burgerlijke rechter voor moeten leggen. Het College komt daarom niet toe aan de verdere beoordeling van deze beroepsgrond.
Slotsom
8. Het beroep is gegrond. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en in overeenstemming met het verweerschrift zelf voorziend de heffingen vaststellen op € 873,60 voor periode 1, € 739,20 voor periode 2, € 5.707,20 voor periode 3, € 9.816,- voor periode 4 en € 5.990,40 voor periode 5. Het College zal bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het College zal verweerder veroordelen in de in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Voor de kosten in bezwaar is uitgegaan van 1 punt met een wegingsfactor 1,5 wegens samenhangende zaken en voor de kosten in beroep is uitgegaan van 1 punt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stelt de door appellante verschuldigde heffingen vast op € 873,60 voor periode 1, € 739,20 voor periode 2, € 5.707,20 voor periode 3, € 9.816,- voor periode 4 en € 5.990,40 voor periode 5;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.335,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C.P. Venema, in aanwezigheid van mr. H.A. Komduur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.