ECLI:NL:CBB:2021:110
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Schadevergoedingsuitspraak
- W.C.E. Winfield
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de startersregeling in het kader van de Meststoffenwet en de beoordeling van individuele en buitensporige lasten
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 februari 2021, zaaknummer 19/472, staat de toepassing van de startersregeling in het kader van de Meststoffenwet centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht is vastgesteld. De minister heeft appellante niet aangemerkt als starter in de zin van artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden die hiervoor zijn gesteld. Het College volgt de minister in zijn standpunt en oordeelt dat appellante niet kan worden aangemerkt als nieuw gestart bedrijf, aangezien zij niet beschikt over de vereiste omgevingsvergunning of melding voor de peildatum van 2 juli 2015. Appellante heeft in de periode van 2011 tot en met 2015 investeringen gedaan in haar bedrijf, maar het College oordeelt dat deze investeringen niet navolgbaar zijn gezien de aangekondigde afschaffing van het melkquotum en de daarmee samenhangende maatregelen. Het College concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. Daarnaast wordt appellante een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is verklaard, maar dat zowel de Staat als de minister worden veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan appellante.