3.4.Ingevolge artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
In artikel 5:46, eerste lid, van de Awb is bepaald, dat de wet de bestuurlijke boete bepaalt die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
In artikel 5:46, tweede lid, van de Awb is bepaald dat, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de bestuurlijke boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Door eiseres wordt niet betwist dat zij in 2014 niet aan de derogatievoorwaarden heeft voldaan, dat de verhoogde gebruiksnorm als bedoeld in artikel 24 van de Uitvoeringsregeling in 2014 dus niet op eiseres van toepassing was en dat de minister bij de berekening van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen terecht is uitgegaan van de reguliere gebruiksnorm van 170 kilogram stikstof per hectare.
De minister heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom de percelen natuurterrein, die eiseres van Staatsbosbeheer pacht, niet als landbouwgrond worden aangemerkt en dus ook niet kunnen worden meegenomen bij de berekening van de gebruiksnormen. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij het daarmee niet eens is, maar heeft geen argumenten gegeven die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de stelling van de minister. Dat betekent dat de minister terecht heeft geconstateerd dat eiseres in 2014 de gebruiksnorm dierlijke meststoffen heeft overtreden. In zoverre moet de minister dus bevoegd worden geacht om een bestuurlijke boete aan eiseres op te leggen.
5. Vervolgens dient de rechtbank de hoogte van de boete te toetsen. De hoogte van de boete is vastgesteld op basis van de boetebedragen die zijn neergelegd in artikel 57 van de Msw. Bij de vaststelling van de boetebedragen heeft de wetgever twee elementen gecombineerd: bestraffing van de overtreding en een als gevolg van de overtreding genoten economisch voordeel (Kamerstukken II 2004/05, 29 930, nr. 3, p. 125, 126). Gelet op artikel 5:46, derde lid, van de Awb wordt van het bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedrag slechts afgeweken indien de boete in het concrete geval wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
De minister heeft in dit geval in de bijzondere omstandigheden al aanleiding gezien om het boetebedrag te matigen met 75%. Hierbij heeft de minister de oorzaak van de overtreding van belang geacht. Daarbij heeft de minister de boete in het bestreden besluit verder gematigd, in verband met de lange periode die heeft gezeten tussen de dagtekening van het boeterapport en het daadwerkelijk opleggen van de boete.
Eiseres vindt het vastgestelde boetebedrag, ondanks de matiging, te hoog. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de overtreding niet met opzet heeft begaan en vindt dat zij met de opgelegde boete te zwaar wordt gestraft.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen aanleiding voor een verdergaande matiging van de boete. De rechtbank is van oordeel dat de minister met de toegepaste matiging voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval. De aard en de ernst van de overtreding zijn daarbij al meegewogen. De minister heeft in het verweerschrift naar het oordeel van de rechtbank terecht erop gewezen dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor een tijdige en volledige bemonstering en analyse van haar landbouwgrond. Voorts heeft zij de omstandigheid, dat eiseres geen financieel gewin heeft behaald uit de overtreding, in redelijkheid niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt. De minister heeft in dat verband erop gewezen dat de wetgever heeft bepaald dat de boete te allen tijde hoger moet zijn dan het eventueel als gevolg van de overtreding genoten financieel voordeel.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.