Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 oktober 2020, zaaknummer 18/2955, wordt het beroep van appellant tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht behandeld. Appellant, die in 2010 het melkveebedrijf van zijn ouders heeft overgenomen, had plannen om zijn bedrijf uit te breiden. Echter, door verschillende omstandigheden, waaronder een ongeval en de ziekte van zijn vader, heeft hij vertraging opgelopen in de realisatie van deze uitbreiding. De verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, heeft het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op basis van de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015. Appellant betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel ongeoorloofde staatssteun oplevert en dat de vaststelling van zijn fosfaatrecht in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het College oordeelt dat het fosfaatrechtenstelsel is voorzien bij wet en dat de doelstellingen ervan, zoals het beschermen van het milieu en de volksgezondheid, algemeen belang dienen. Het College wijst erop dat appellant niet heeft aangetoond dat het stelsel een individuele en buitensporige last op hem legt. De uitspraak van het College bevestigt dat de vaststelling van het fosfaatrecht op basis van de dieraantallen op de peildatum terecht is en dat de bijzondere omstandigheden van appellant niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op de regels van het fosfaatrechtenstelsel. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.