ECLI:NL:CBB:2019:248
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- R.C. Stam
- F. Willems
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van fosfaatrecht op basis van Meststoffenwet en bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht, dat door de minister op 3 januari 2018 was vastgesteld op 2.703 kilogram. De appellant had op 15 maart 2018 een melding van bijzondere omstandigheden ingediend, die door de minister op 29 juni 2018 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 oktober 2018 ongegrond verklaard, waarna de appellant beroep instelde.
Tijdens de zitting op 8 mei 2019 werd de appellant bijgestaan door een gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigden. De appellant voerde aan dat zijn fosfaatrecht ten gevolge van diergezondheidsproblemen sinds juni 2014 aanzienlijk was gedaald, en verzocht om een alternatieve peildatum voor de berekening van het fosfaatrecht. De minister erkende dat er minder dieren op het bedrijf van de appellant aanwezig waren, maar stelde dat de berekening van het fosfaatrecht op basis van een kalenderjaar moest plaatsvinden.
Het College oordeelde dat de minister het bezwaar van de appellant had moeten opvatten als gericht tegen de oorspronkelijke vaststelling van het fosfaatrecht en dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was. Het College concludeerde dat het fosfaatrecht in het bestreden besluit te laag was vastgesteld en dat de minister een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de bijzondere omstandigheden van de appellant. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 2.048,- werden vastgesteld.