ECLI:NL:CBB:2019:720
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de knelgevallenregeling in de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 december 2019, zaaknummer 18/2559, staat de vraag centraal of appellant in aanmerking komt voor de knelgevallenregeling onder de Meststoffenwet (Msw) met betrekking tot fosfaatrechten. Appellant, een melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had vastgesteld dat het fosfaatrecht van appellant 2.881 kg bedroeg, gebaseerd op de dieraantallen die op de peildatum van 2 juli 2015 op zijn bedrijf aanwezig waren. Appellant stelde dat hij niet als knelgeval was aangemerkt, ondanks dat hij in 2014 al was begonnen met de voorbereidingen voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Hij voerde aan dat de bouwwerkzaamheden pas na de peildatum hadden plaatsgevonden en dat hij daardoor niet aan de voorwaarden voor de knelgevallenregeling voldeed.
Het College oordeelde dat het beroep van appellant op de knelgevallenregeling niet slaagde, omdat de bouwwerkzaamheden na de peildatum hadden plaatsgevonden. Het College benadrukte dat de bijzondere omstandigheden die appellant aanvoerde, niet relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Bovendien werd vastgesteld dat appellant niet had aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op hem legde. Het College concludeerde dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieubescherming en het voldoen aan Europese verplichtingen, zwaarder wogen dan de belangen van appellant.
De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, dat het betaalde griffierecht aan appellant werd vergoed en dat verweerder in de proceskosten van appellant werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.024,-.