In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 6 oktober 2020, zaaknummer 19/377, staat de vaststelling van het fosfaatrecht van een melkveehouder centraal. De appellant, die een melkveehouderij exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 2.292 kg, waarbij een generieke korting van 8,3% was toegepast. De appellant betoogde dat deze vaststelling een onevenredige last opleverde, omdat hij als gevolg van verpachting van grond niet meer als grondgebonden bedrijf werd aangemerkt. Het College oordeelt dat de appellant niet onevenredig is getroffen door het fosfaatrechtenstelsel, omdat de verpachting onderdeel uitmaakt van zijn bedrijfsvoering en geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Het College vernietigt het bestreden besluit en stelt het fosfaatrecht vast op 2.362 kg, zoals door de minister verzocht. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de appellant.