In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 september 2020, zaaknummer 18/955, staat de beoordeling van fosfaatrechten en de toepassing van de knelgevallenregeling centraal. Appellante, een melkveehouderij, had beroep ingesteld tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 1.249 kg, gebaseerd op de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015. Appellante stelde dat haar bedrijfsverplaatsing en bijzondere omstandigheden, zoals het overlijden van familieleden en gezondheidsproblemen van vennoten, niet in aanmerking waren genomen, waardoor zij een individuele en buitensporige last ondervond van het fosfaatrechtenstelsel.
Het College oordeelde dat de minister terecht geen toepassing heeft gegeven aan de knelgevallenregeling. De dieraantallen op het bedrijf van appellante waren voorafgaand aan de bedrijfsverplaatsing nooit hoger geweest dan op de peildatum. Appellante had geen alternatieve peildatum aangegeven, waardoor de vergelijking niet gemaakt kon worden. Het College concludeerde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen aanleiding gaven om het fosfaatrecht te verhogen. Bovendien werd vastgesteld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. De uitspraak benadrukt dat niet elk vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel automatisch leidt tot een schending van het recht op eigendom.
De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond is verklaard. Tevens werd bepaald dat het door appellante betaalde griffierecht wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten van appellante wordt veroordeeld.