In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een jongvee-opfokbedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, die een jongvee-opfokbedrijf exploiteert, betwistte de vaststelling van haar fosfaatrecht op basis van de peildatum 2 juli 2015. Appellante stelde dat deze datum een individuele en buitensporige last opleverde, omdat deze viel in een periode van fluctuerende bedrijfsvoering door beëindiging van opfokcontracten. Het College oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat de peildatum ongunstig was en dat de toepassing ervan geen individuele en buitensporige last opleverde. De stelling dat de peildatum niet representatief was voor de bedrijfsvoering werd niet onderbouwd met voldoende bewijs. Het College concludeerde dat de minister de juiste peildatum had toegepast en dat er geen aanleiding was om hiervan af te wijken. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, maar het College bepaalde dat het door appellante betaalde griffierecht werd vergoed en dat verweerder in de proceskosten van appellante werd veroordeeld.